Meehelpen? Ga naar etymologieWiki
![]()
|
zeulen - (voortslepen)Etymologische (standaard)werken
M. Philippa, F. Debrabandere, A. Quak, T. Schoonheim en N. van der Sijs (2003-2009) Etymologisch Woordenboek van het Nederlands, Amsterdamzeulen ww. ‘voortslepen’ P.A.F. van Veen en N. van der Sijs (1997), Etymologisch woordenboek: de herkomst van onze woorden, 2e druk, Van Dale Lexicografie, Utrecht/Antwerpenzeulen* [voortslepen] {1598 als ‘sukkelen’; de huidige betekenis 1667} oudsaksisch suli [het slepen van het kleed], oudengels sulh [ploeg]; buiten het germ. latijn sulcus [vore], grieks helkein, (< ∗swelkein) [trekken], albaans helk, litouws velku [ik trek] → suilen. J. de Vries (1971), Nederlands Etymologisch Woordenboek, Leidenzeulen ww., eerst nnl., ook oostfri. daarnaast suilen en sullen. Men kan verbinden os. suli ‘het slepen’ (van een kleed). — Gaat men voor zeulen uit van een germ. grondvorm *sulh dan kan men verbinden wvla. zole, zeule v. ‘zware wielploeg’, vgl. zolen, zeulen ‘ploegen’, oe. sulh ‘ploeg, voor’, vgl. lat. sulcus ‘vore’, gr. holkós ‘het trekken, trek’ bij hélko ‘trekken’ van een idg. wt. *selk ‘trekken’ (IEW 901). In het idg. is ook een wt. *u̯elk aan te nemen, blijkens gr. aulaks ‘vore’, lakoons eulákā ‘ploeg’, lit. velkù ‘trekken’. (IEW 1145). Mogelijk zijn beide wortels te verenigen tot *su̯elk, waaruit men suilen zou kunnen afleiden, vgl. nwfri. sjoele ‘spelen op de sjoeltafel, slepen, sloffen, schuiven, schoffelen’ en verder sul (W. de Vries Ts. 44, 1925, 199). N. van Wijk (1936 [1912]), Franck's Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, 2e druk, Den Haagzeulen ww., nog niet bij Kil. Ook oostfri. Verwant met os. suli “het slepen (van ’t kleed)”, wvla. zole, zeule v. “zware wielploeg” (waarbij zolen, zeulen “ploegen”), ags. sulh v. “ploeg”. Voor verwanten hoogerop zie zwelgen. Vgl. nog suilen. Mnl. mnd. sōlen “zich vuil maken, vuil werk doen” is een heel ander woord. J. Vercoullie (1925), Beknopt etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, Den Haag / Gentzeulen o.w., hierbij Vla. zeule = zware wielploeg, Ags. sulh = ploeg, Os. suli = het slepen van het kleed; dezelfde wortel met verlenging in zwelgen. Dialectwoordenboeken en woordenboeken van variëteiten van het Nederlands
F. Debrabandere (2005), Oost-Vlaams en Zeeuws-Vlaams etymologisch woordenboek: de herkomst van de Oost- en Zeeuws-Vlaamse woorden, Amsterdamsullen (W), ww.: ondiep ploegen. Ovl. var. naast Wvl. zolen 'ploegen', van Wvl. zole, zeule, Mnl. sole, zole 'zware wielploeg'. Oe. sul(h) 'ploeg', E. dial. sull(ow). Idg. *selk- 'trekken', b.v. in Lat. sulcus 'voor', sulcare 'voren trekken', Gr. helkô 'ik trek'. Afl. ondersullen (Kemzeke, W), onderzullen (Elverzele) 'onderploegen', vgl. onderzolen (Adinkerke), inzolen (FV). - Bibl.: C. Tavernier, De 'zille', landmaat. Album E. Blancquaert, 1958, 253-257. Dateringen of neologismen
N. van der Sijs (2001), Chronologisch woordenboek: de ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, Amsterdamzeulen* voortslepen 1667 [WNT] Overige werken
Woordenboek der Nederlandsche taal (WNT) & Middelnederlandsch woordenboek (MNW) & Vroegmiddelnederlands woordenboek (VMNW) & Oudnederlands woordenboek (ONW) – alle onderdeel van de Geïntegreerde Taalbank (GTB)Zoek dit woord op in het WNT, MNW, VMNW, ONW. |