Meehelpen? Ga naar etymologieWiki
![]()
|
wimpel - (lange, smalle vaan)Etymologische (standaard)werken
M. Philippa, F. Debrabandere, A. Quak, T. Schoonheim en N. van der Sijs (2003-2009) Etymologisch Woordenboek van het Nederlands, Amsterdamwimpel zn. ‘lange, smalle vaan’ P.A.F. van Veen en N. van der Sijs (1997), Etymologisch woordenboek: de herkomst van onze woorden, 2e druk, Van Dale Lexicografie, Utrecht/Antwerpenwimpel* [vaan] {wimpel(e), wempel [sluier, hoofddoek, banier] 1340-1350} oudsaksisch wimpal, oudhoogduits winfila, oudengels wimpel, oudnoors vimpill [hoofddoek, sluier]; het woord is een genasaleerde variant van oudhoogduits weif [band], oudnoors veipr [hoofddoek], gotisch waips [krans], van middelnederlands weiven, weven, wiven [zwaaien, heen en weer bewegen], middelhoogduits weifen, oudnoors váfa [zweven, in de lucht hangen]. J. de Vries (1971), Nederlands Etymologisch Woordenboek, Leidenwimpel znw. m., mnl. wimpel, winpel m. ‘doek, sluier, hoofddoek, vaan, wimpel’, os. wimpal m., ohd. wimpila ‘theristrum’, winfilun ‘flammea; vincula’, mhd. wimpel, winpel m. v. ‘doek, sluier, vaan, wimpel’, oe. wimpel, winpel m. ‘doek, schouderdoek’ (ne. wimple; uit het oe. on. vimpill ‘hoofddoek’). Uit het leenwoord ofra. guimple (fra. guimpe) ‘borstdoek; nonnensluier’ blijkt dat ofrank. deze bet. reeds had. Dat veroorlooft aan te knopen aan ohd. weif ‘band’, on. veipr m. ‘hoofddoek’, got. waips ‘krans’, vgl. ook nnl. dial. (waas) wijp ‘huif van een kar’, vgl. verder mhd. weifen ‘zwaaien, haspelen’, nnoorw. veipa ‘wikkelen’ en abl. mnd. wīpen ‘slingeren’, mhd. wīfen ‘zwaaien, winden’, got. weipan ‘bekransen’. — lat. vibro ‘sidderen’, lett. viêbtiês ‘zich draaien’ (IEW 1132). — Zie ook: wippen. — In de bet. van ‘vlag aan de masttop’ is ne. wimple later uit het nl. overgenomen, vgl. Bense 586. N. van Wijk (1936 [1912]), Franck's Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, 2e druk, Den Haagwimpel znw., mnl. wimpel, winpel m. “doek, sluier, hoofddoek, vaan, wimpel”. = mhd. wimpel, winpel m. v. “id.”, ohd. wimpila v. “theristrum”, winfilun “flammea” en “vincula”, os. wimpal m. “theristrum”, ags. wimpel, winpel m. “doek, schouderdoek” (eng. wimple), on. vimpill m. “hoofddoek, sluier”. Wellicht uit w.- en ngerm. *wind-paxla-: ’t eerste lid bij winden; ’t tweede is onverklaard: de combinatie met pellen I bevredigt niet. Ook is wimpel van een genasaleerde basis naast germ. wī̆p- (zie wippen) afgeleid: wegens de geciteerde vormen met n en hd. f weinig aannemelijk. Uit ’t Germ. ofr. guimple “nonnensluier” (fr. guimpe) zie gimp). C.B. van Haeringen (1936), Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, Supplement, Den Haagwimpel. Dat het tweede lid ontleend zou zijn aan mlat. pallium (= ‘sluier’ blijkens de ier. ontl. caille: Kluge PBB. 43, 148 vlg.), is weinig aannemelijk. J. Vercoullie (1925), Beknopt etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, Den Haag / Gentwimpel m., Mnl. id. = sluier, Os. wimpal + Ohd. wimpal (Mhd. wimpel, Nhd. id.), Ags. id. (Eng. wimple), On. vimpill (Zw. en De. vimpel): misschien uit wind-pel- bij winden (het tweede lid is onverklaard). Uit het Germ. komt Fr. guimpe. Dialectwoordenboeken en woordenboeken van variëteiten van het Nederlands
F. Debrabandere (2011), Limburgs etymologisch woordenboek: de herkomst van de woorden uit beide Limburgen, Zwollewumpel, zn.: windwijzer. Door klinkerronding voor mp uit wimpel ‘vaantje’. Vgl. Ndl. weervaan. F. Debrabandere (2002), West-Vlaams etymologisch woordenboek: de herkomst van de West-Vlaamse woorden, Amsterdamwimpel 1 (DB), wompel (DB: B), zn. m.: bef, borstdoek (van nonnen). Mnl. wimpel ‘sluier, hoofddoek’, Vroegnnl. wimpeldoeck ‘velum, velamen, peplum’ (Kiliaan). Os. wimpal, Ohd. wimphïla, wimpila, Mhd. wimpel, Mnd. wimpel, wumpel, Oe. wimpel, winpel ‘schouderdoek’, E. wimple ‘nonnensluier’, On. vimpill ‘hoofddoek, sluier’. De var. wompel door ronding van de i na de bilabiale w. Idg. *ṷimb-, genasaleerde nultrap van Idg. *ṷeib ‘draaien’, b.v. ook in Ohd. weif’band’, On. veipr ‘hoofddoek’, Got. waips ‘krans’, Mnl. weiven, weven, wiven ‘zwaaien’, Mhd. weifen ‘zwaaien’. De grondbet. is dus ‘om het hoofd gewikkelde doek’. De Ndl. bet. ‘vaan’ is een afgeleide betekenis. Fr. guimpe ‘bef, nonnenkap’ is ontwikkeld uit wimpel. S.P.E. Boshoff en G.S. Nienaber (1967), Afrikaanse etimologieë, Die Suid-Afrikaanse Akademie vir Wetenskap en Kunswimpel: lang, smal vlaggie; Ndl. wimpel (Mnl. en Mhd. wimpel/winpel), Eng. wimple, eerste lid wsk. verb. m. Ndl. winden, Afr. wen III, maar herk. origens onbek. Uitleenwoordenboeken
N. van der Sijs (2010), Nederlandse woorden wereldwijd, Den Haag; met aanvullingen uit Uitleenwoordenbank 2015wimpel ‘(verouderd) spijkerboor’ -> Engels gimlet ‘fretboor’ <via Frans>; Frans vilebrequin ‘zwengelboor; krukas’; Frans gibelet ‘kleine tabboor om een gat te maken in een fust’; Italiaans girabacchino ‘zwengelboor’ <via Frans>; Spaans berbiquí ‘omslagboor, zwengelboor’ <via Frans>; Portugees virabrequim ‘krukas’ <via Frans>; Baskisch ginbalet ‘fretboor’ <via Frans>; Bretons gwimeled ‘kleine boor’ <via Frans>. wimpel ‘lange smalle vlag’ -> Deens vimpel ‘lange smalle vlag’ (uit Nederlands of Nederduits); Noors vimpel ‘lange smalle vlag’ (uit Nederlands of Nederduits); Zweeds vimpel ‘lange smalle vlag’ (uit Nederlands of Nederduits); Fins wimpeli, vimppeli ‘lange smalle vlag’ <via Zweeds>; Frans guimpe ‘bef, kap’ Frankisch; Bretons gwimpl ‘kap’ <via Frans>; Pools wimpel ‘lange smalle vlag’; Russisch výmpel ‘smalle, lange scheepsvlag’; Bulgaars vimpel ‘vlag op een oorlogsboot waaraan nationaliteit te herkennen is’ <via Russisch>; Oekraïens výmpel ‘smalle, lange scheepsvlag’ <via Russisch>; Wit-Russisch výmpel ‘smalle, lange scheepsvlag’ <via Russisch>; Azeri vimpel ‘vlag op een oorlogsboot’ <via Russisch>; Lets vimpelis ‘lange smalle vlag’; Litouws vimpelas ‘smalle, lange scheepsvlag’ (uit Nederlands of Duits); Esperanto vimplo ‘lange smalle vlag’ <via Russisch>; Ambons-Maleis † wimpel ‘onderscheidingsteken van de regenten’; Papiaments wempel ‘lange smalle vlag’; Sranantongo wempa ‘lange smalle vlag’. Dateringen of neologismen
N. van der Sijs (2001), Chronologisch woordenboek: de ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, Amsterdamwimpel* lange smalle vlag 1140 [Rey] Idioomwoordenboeken
F.A. Stoett (1923-1925), Nederlandsche Spreekwoorden, Spreekwijzen, Uitdrukkingen en Gezegden, drie delen, 4e druk, Zutphen2424. Met vlag en wimpel,in de uitdrukking iets met vlag en wimpel winnen, d.i. glansrijk winnen; eig. met behoud van vlag en wimpel. Zie Van Eijk I, 146; Van Lennep, 246. Ook in vrijer gebruik, waar sprake is van voorstellen in eene vergadering en examens; vgl. Nw. School III, 292: Hij zou d'r óók door (een examen) - en niet op het kantje - maar met vlag en wimpel; Het Volk, 25 April 1914 p. 1 k. 3: Welnu, de opcenten gingen er met vlag en wimpel door; De Vrijheid, 2 Maart 1924 1ste bl. p. 3 k. 1: Als de hoofdzaak nu met vlag en wimpel keldert; A. Kuyper, Wat moeten wij doen, bl. 22: Ge haalt de verfoeilijke knoeierijen der politieke verkiezingen met vlag en wimpel onze kerk binnen; fri. mei flagge en wimpel; fr. réussir à pleines voiles; eng. to come off with flying colours, overwinnen. Overige werken
Julius Pokorny (1959), Indogermanisches Etymologisches Wörterbuch, Bern.u̯eip-, u̯eib- ‘drehen; sich drehend, schwingend bewegen’
1. u̯eip-: Ai. vḗpatē, -ti ‘regt sich, zittert’, vēpáyati, vipáyati ‘macht zittern’, vípra- ‘erregt, begeistert’, vip- wenn ‘Rute, Gerte’, vipātha- m. ‘eine Art Pfeil’ (vgl. tela vibrāre); av. vip- ‘werfen, entsenden (Samen)’; WP. I 240 ff., WH. II 779 f.; vgl. su̯eip- oben S. 1042. Woordenboek der Nederlandsche taal (WNT) & Middelnederlandsch woordenboek (MNW) & Vroegmiddelnederlands woordenboek (VMNW) & Oudnederlands woordenboek (ONW) – alle onderdeel van de Geïntegreerde Taalbank (GTB)Zoek dit woord op in het WNT, MNW, VMNW, ONW. |