Meehelpen? Ga naar etymologieWiki
![]()
|
venster - (raam)Etymologische (standaard)werken
M. Philippa, F. Debrabandere, A. Quak, T. Schoonheim en N. van der Sijs (2003-2009) Etymologisch Woordenboek van het Nederlands, Amsterdamvenster zn. ‘raam’ P.A.F. van Veen en N. van der Sijs (1997), Etymologisch woordenboek: de herkomst van onze woorden, 2e druk, Van Dale Lexicografie, Utrecht/Antwerpenvenster [raam] {venster(e) 1201-1250} < latijn fenestra [venster, d.w.z. een opening in de muur]; het glas komt vóór de Romeinse keizertijd niet voor als afsluiting. P.H. Schröder (1980), Van Aalmoes tot Zwijntjesjager, Baarnvenster De Germanen leefden oudtijds in woningen van gevlochten takken. Daaraan herinnert het woord wand, dat met het werkwoord winden samenhangt. Later maakten zij houten huizen en pas van de Romeinen leerden zij het bouwen van stenen woningen. Woorden als: kalk, muur, kelder en venster zijn dan ook aan het Latijn ontleend. Onder fenestra, vaak uitgesproken als fen’stra, verstonden de Romeinen de opening in de wand die licht en lucht toeliet en sinds de Keizertijd ook: glasvenster. Dit woord venster heeft de oude Germaanse benamingen voor: opening in de wand geheel verdrongen. Alleen het woord vindauga, dat letterlijk betekent: windoog, is blijven leven. Men vindt het namelijk terug in het Engelse window. J. de Vries (1971), Nederlands Etymologisch Woordenboek, Leidenvenster znw. o., mnl. venster(e), vinster(e), veenster(e), veinster(e) v. o., evenals mnd. venster(e), vinster(e), ohd. fenstar (nhd. fenster) met geslachtsverandering en accentterugtrekking < lat. fenestra, een van de vele woorden (als kalk, kamer, kelder, muur, mortel), die met de romeinse bouwtechniek overgenomen zijn. Oorspronkelijk germ. namen waren got. augadauro o., oe. ēagduru v. ‘oogdeur’, ēagðyrel o. ‘ooggat’, ofri. andern, andren, nnoorw. dial. anddor en on. vindauga (> ne. window). N. van Wijk (1936 [1912]), Franck's Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, 2e druk, Den Haagvenster znw. o., mnl. venster(e), vinster(e), veenster(e), veinster(e) v. o. = ohd. fenstar (nhd. fenster), mnd. venster(e), vinster(e) o. “venster”. Met geslachtsverandering, wsch. naar de oudere inheemsche benaming, uit lat. fenestra “id.”. Voor ’t teruggetrokken accent vgl. venkel, abt. Oudere germ. benamingen zijn ohd. ouga-tora, got. auga-daúro o., ags. êag-duru v., letterlijk “oog-poort, oog-deur”, ags. êag-ðŷrel o. “oog-gat”, ofri. andern, andren o. (*andi-durîn) “adem-deurtje”, on. wind-auga o. “wind-oog” (> eng. window). Voor andere ontleende bouwtermen vgl. muur I. C.B. van Haeringen (1936), Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, Supplement, Den Haagvenster. Mnl. venster(e) ook m.? — In vele streken van Zuid-Nederland is het woord niet onzijdig. J. Vercoullie (1925), Beknopt etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, Den Haag / Gentvenster o., Mnl. venstere, gelijk Hgd. fenster en Fr. fenêtre, uit Lat. fenestram (-a), dat van denz. oorsprong is als Gr. phaínein = schijnen (z. boenen). Dialectwoordenboeken en woordenboeken van variëteiten van het Nederlands
F. Aarts (2017), Etymologisch Dictionairke vaan ’t Mestreechs, Maastrichtvinster (zn.) venster; Vreugmiddelnederlands fenstar <1100> < Latien fenestra. F. Debrabandere (2007), Zeeuws etymologisch woordenboek: de herkomst van de Zeeuwse woorden, Amsterdamvinster, veinster, vunster, vuister zn.: venster, raam; luik, blind. Varianten van Ndl. venster < Lat. fenestra. Vunster door klinkerronding na v (vgl. vuve ‘vijf’). Veinster door mouillering van de n voor nasaal (vgl. peinzen), waaruit Wvl. veister, waaruit door ronding na v de var. vuister. G.J. van Wyk (2003), Etimologiewoordeboek van Afrikaans, Stellenboschvenster s.nw. J. van Donselaar (1989), Woordenboek van het Surinaams-Nederlands, Muiderbergven’ster (het, -s), (ook spreektaal) raam. Houten huisjes op neuten*, (vorm europese hondehokken) één deur en één venster (alles ongeverfd) (Rahman 30). - Etym.: In AN alleen schrijftaal, in BN ook spreektaal. S fensre. S.P.E. Boshoff en G.S. Nienaber (1967), Afrikaanse etimologieë, Die Suid-Afrikaanse Akademie vir Wetenskap en Kunsvenster: m. deursigtige materiaal bedekte opening in muur; Ndl. venster (Mnl. venster(e)/(ook dial.) vei(n)ster(e) – veinster tot 17e eeu), Hd. fenster, Oeng. fenester; ou ontln. uit Lat. fenestra, wsk. verb. m. Gr. phainein, “aan d. lig bring/kom”, en phaneros, “sigbaar”. Thematische woordenboeken
N. van der Sijs (2005), Groot Leenwoordenboekvenster (Latijn fenestra)
T. Pluim (1911), Keur van Nederlandsche woordafleidingen, PurmerendVenster, van ’t Lat. fenestra, bouwterm van de Romeinen overgenomen. Uitleenwoordenboeken
N. van der Sijs (2010), Nederlandse woorden wereldwijd, Den Haag; met aanvullingen uit Uitleenwoordenbank 2015venster ‘raam’ -> Zweeds fönster ‘raam’ (uit Nederlands of Nederduits); Zuid-Sotho fensetere ‘raam’ <via Afrikaans>; Negerhollands fenter, venstǝr, venstǝ, venstu, venster, wenstǝ ‘raam’; Berbice-Nederlands fensre ‘raam’; Sranantongo fensre ‘raam’; Aucaans fensee ‘raam’; Saramakkaans fensë ‘raam’ <via Sranantongo>; Arowaks penster ‘raam’; Karaïbisch fensere ‘raam’ <via Sranantongo>; Surinaams-Javaans fénsré ‘raam’ <via Sranantongo>. Dateringen of neologismen
N. van der Sijs (2001), Chronologisch woordenboek: de ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, Amsterdamvenster raam 1100 [Willeram] <Latijn Overige werken
Woordenboek der Nederlandsche taal (WNT) & Middelnederlandsch woordenboek (MNW) & Vroegmiddelnederlands woordenboek (VMNW) & Oudnederlands woordenboek (ONW) – alle onderdeel van de Geïntegreerde Taalbank (GTB)Zoek dit woord op in het WNT, MNW, VMNW, ONW. |