Meehelpen? Ga naar etymologieWiki
![]()
|
span - (voorgespannen dieren, wagen met bespanning)Etymologische (standaard)werken
M. Philippa, F. Debrabandere, A. Quak, T. Schoonheim en N. van der Sijs (2003-2009) Etymologisch Woordenboek van het Nederlands, Amsterdamspan 1 zn. ‘aantal voorgespannen trekdieren, koppel’ P.A.F. van Veen en N. van der Sijs (1997), Etymologisch woordenboek: de herkomst van onze woorden, 2e druk, Van Dale Lexicografie, Utrecht/Antwerpenspan2* [voorgespannen dieren, wagen met bespanning] {1630, vgl. gespan(ne) [tuig en paarden] 1376-1400} van spannen1. J. de Vries (1971), Nederlands Etymologisch Woordenboek, Leidenspan 2 znw. o. ‘twee voorgespannen trekdieren’, hollands voor gespan, mnl. ghespan ‘tuig en paarden, troep, gebint, verbond e.a.’, nhd. gespann ‘span paarden’, oe. gesponn o. ‘samenvoeging’. Afl. van spannen. — > ne. span (nu in U.S.A. en Canada, maar reeds 1527 ne. span ‘het spannen van paarden voor een voertuig’ (vgl. Bense 434). Een andere afl. is mnl. span o. ‘wat gespannen wordt; verbond; dakbalk’, mnd. span ‘span, paar, gebint’. — Zie daarvoor nog: spant. N. van Wijk (1936 [1912]), Franck's Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, 2e druk, Den Haagspan II znw. o., niet bij Kil., reeds mnl., maar niet in onze bet., wel o.a. = “spant”. Met verlies van ghe- = mnl. ghespan (nn) o. “tuig en paarden, troep, gezelschap, meester met twee knapen, gebint, uitgespannen scherm e.dgl., verbond” (nog in eed-gespan e.dgl.) = nhd. gespann o. “span paarden”, mnd. span (nn) o. “span, paar, gebint”, ags. gesponn o. “samenvoeging”. Bij spannen. De ndl. vorm zonder ge- kan deels oorspr. noordndl., misschien speciaal fri.-holl. (vgl. beurt, bint) zijn, deels op invloed van spanne v., dat o.a. = “spant” voorkomt, berusten. Met ander formans Teuth. gespenne “span paarden” en wsch. “gebint”. Thematische woordenboeken
E. Sanders (1997), Borrelwoordenboek: 750 volksnamen voor onze glazen boterham, Den Haagspannetje Een van de vele benamingen voor ‘biertje met een borrel ernaast’. In de jaren vijftig gehoord in Amsterdam, in het Bargoens. Inmiddels is het woord in bredere kring bekend. Het staat sinds 1984 in de Grote Van Dale. [Boezeman 6; Endt 137; Reeuwijk 70] Uitleenwoordenboeken
N. van der Sijs (2010), Nederlandse woorden wereldwijd, Den Haag; met aanvullingen uit Uitleenwoordenbank 2015span ‘voorgespannen dieren, wagen met bespanning’ -> Engels span ‘een paar voorgespannen trekdieren; sjortouw; voet- of handboeien’; Deens spand ‘voorgespannen dieren, wagen met bespanning, ploeg’ (uit Nederlands of Nederduits); Noors spann ‘voorgespannen dieren’ (uit Nederlands of Nederduits); Zweeds span ‘voorgespannen dieren, wagen met bespanning’ (uit Nederlands of Nederduits); Amerikaans-Engels span ‘paar voorgespannen dieren die op elkaar lijken’. N. van der Sijs (2009), Yankees, cookies en dollars, AmsterdamAmerikaans-Engels span, een stel voorgespannen paarden, muildieren of andere dieren, die meestal in uiterlijk en gang op elkaar lijken (Craigie, Webster). Dateringen of neologismen
N. van der Sijs (2001), Chronologisch woordenboek: de ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, Amsterdamspan* voorgespannen dieren, wagen met bespanning 1630 [WNT] Overige werken
Woordenboek der Nederlandsche taal (WNT) & Middelnederlandsch woordenboek (MNW) & Vroegmiddelnederlands woordenboek (VMNW) & Oudnederlands woordenboek (ONW) – alle onderdeel van de Geïntegreerde Taalbank (GTB)Zoek dit woord op in het WNT, MNW, VMNW, ONW. |