Meehelpen? Ga naar etymologieWiki
![]()
|
soldaat - (militair zonder rang)Etymologische (standaard)werken
M. Philippa, F. Debrabandere, A. Quak, T. Schoonheim en N. van der Sijs (2003-2009) Etymologisch Woordenboek van het Nederlands, Amsterdamsoldaat zn. ‘militair zonder rang’ P.A.F. van Veen en N. van der Sijs (1997), Etymologisch woordenboek: de herkomst van onze woorden, 2e druk, Van Dale Lexicografie, Utrecht/Antwerpensoldaat [militair] {1562} < frans soldat [idem] < italiaans soldato < laat-latijn solidatus, een lid van de lijfwacht van Constantijn de Grote, die met solidi werd betaald. Na jarenlange geldontwaarding voerde Constantijn een volwaardig goudstuk in met de naam solidus [massief, echt]; de keurtroepen werden erin uitbetaald, zij kregen soldij. De uitdrukking iets soldaat maken [iets opmaken] komt mogelijk uit België. In West-Vlaanderen is een soldaat een oude, magere koe, die geslacht wordt voor het leger. J. de Vries (1971), Nederlands Etymologisch Woordenboek, Leidensoldaat znw. m., sedert Kiliaen: soldaet, soudaet, over fra. of hd. soldat < ital. soldāto ‘voor soldij gehuurde krijgsman’, eig. deelw. van soldāre ‘voor soldij huren’, dat afgeleid is van de lat. naam van een gouden munt solidus. — Zie: soldij. N. van Wijk (1936 [1912]), Franck's Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, 2e druk, Den Haagsoldaat znw., sedert Kil., die ook den vernederlandschten vorm soudaet opgeeft. Via fr. of du. soldat m. uit it. soldato. Dit is gevormd van den muntnaam it. soldo (= fr. sou) < lat. solidus. Hiervan ook fr. solde “bezoldiging, soldij” > mnl. sout, solt (d), mhd. solt (d; nhd. sold) m., mnd. solt m. o. “id.”. ’t Zeldzame nnl. sold is een germanisme. Van mnl. sout enz. komen mnl. soudenaer (soldenaer), mhd. soldenære (nhd. söldner) m. “huursoldaat” en mnl. soudîe (soldîe, nnl. soldij), mhd. mnd. soldîe v. “soldij”. Eng. soldier “soldaat” uit ofr. soldier. Mnl. soudier, mhd. soldier, mnd. soldêr (door contaminatie met soudenaer enz. mnl. soudenier, mhd. soldenier, mnd. soldenêr), on. soldari m. “soudenier” evenzoo, resp. uit mlat. sol(i)dârius. Zie nog bezoldigen. Opvallend is owfri. soldia m. “huursoldaat”. C.B. van Haeringen (1936), Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, Supplement, Den Haagsoldaat. Ontlening via het Fr. is waarschijnlijker dan via het Du., daar in het Du. het vreemde woord eerst ±1600 algemeen wordt (Helbling ZsfdWtf. 14, 22). J. Vercoullie (1925), Beknopt etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, Den Haag / Gentsoldaat m., uit Fr. soldat, van It. soldato, zelfst. gebr. v.d. van soldare, Mlat. id. = betalen, soldij geven, denom. van soldum (Fr. sou) = harde, dikke munt, stuiver, Lat. solidum (-us) = hard, verwant met sollus: z. zalig. — Een flesch soldaat maken, nl. incorporeeren of inlijven. Dialectwoordenboeken en woordenboeken van variëteiten van het Nederlands
G.J. van Wyk (2007), Etimologiewoordeboek van Afrikaans, Supplement, Stellenboschsoldaat s.nw. S.P.E. Boshoff en G.S. Nienaber (1967), Afrikaanse etimologieë, Die Suid-Afrikaanse Akademie vir Wetenskap en Kunssoldaat: krygsman sonder rang; Ndl. soldaat (by Kil soldaet/soudaet) uit Fr. soldat uit It. soldato (eint. verl. dw. v. ww. soldāre, “teen betaling (soldy) huur”), Hd. soldat, maar Eng. soldier (uit Ofr. soldier), al dié vorme hou verb. m. Lat. muntnaam solidus, wu. ook nog Ndl. soldij, Afr. soldy, “betaling”, asook afl. besoldig(ing). Thematische woordenboeken
N. van der Sijs (2005), Groot Leenwoordenboeksoldaat (Frans soldat)
T. Pluim (1911), Keur van Nederlandsche woordafleidingen, PurmerendSoldaat, van ’t Fr. soldat, van ’t It. soldati, verl. deelw. van soldare = betalen, en dit van solidus: Romeinsche munt, afgeleid van solidus = hard, hecht, vast, daar ’t een harde, dikke munt was. Vandaar ’t Fr. sou = stuiver, en solde = loon. – Soldaat w.d.z.: krijgsman, die voor loon dient. – Afleiding is soldij en bezoldiging. Uitleenwoordenboeken
N. van der Sijs (2010), Nederlandse woorden wereldwijd, Den Haag; met aanvullingen uit Uitleenwoordenbank 2015soldaat ‘militair zonder rang’ -> Russisch soldát ‘militair zonder rang’; Oekraïens soldát ‘militair zonder rang’ <via Russisch>; Wit-Russisch saldat ‘militair zonder rang’ <via Russisch>; Azeri soldat ‘militair zonder rang’ <via Russisch>; Indonesisch soldadu, serdadu ‘militair zonder rang’; Atjehnees seuleudat ‘zeesoldaat, marinier’; Javaans † suldhat ‘militair zonder rang’; Keiëes soldad ‘militair zonder rang’; Kupang-Maleis serdadu, soldadu ‘militair zonder rang’; Letinees sòldata ‘militair zonder rang’; Petjoh serdadoe, soldadoe ‘militair zonder rang’ <via Indonesisch/Maleis>; Singalees soldādu-vā ‘militair zonder rang’ (uit Nederlands of Portugees); Negerhollands soldat, solāt, soldaet ‘militair zonder rang’; Berbice-Nederlands solati ‘militair zonder rang’; Papiaments sòldat (ouder: soldaat) ‘militair zonder rang’; Sranantongo srudati, surdati ‘militair zonder rang’; Saramakkaans sodáti ‘militair zonder rang’; Surinaams-Javaans soldat, soldati, suradhadhu ‘militair zonder rang’. Dateringen of neologismen
N. van der Sijs (2001), Chronologisch woordenboek: de ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, Amsterdamsoldaat militair zonder rang 1562 [Dict. Tetraglotton] <Frans Idioomwoordenboeken
F.A. Stoett (1923-1925), Nederlandsche Spreekwoorden, Spreekwijzen, Uitdrukkingen en Gezegden, drie delen, 4e druk, Zutphen2103. Iets soldaat maken,d.i. iets opmaken; zoo kan men een visch of een flesch wijn soldaat maken, door hem op te maken, haar uit te drinken; zie Lev. B. 111: In tijd van 'n oogenblik had hij maar effetjes vier kadetjes soldaat gemaakt; Het Volk, 5 Oct. 1914, p. 5 k. 3: De kommandantsuniform lag aan flarden, wat den man meer uit zijn humeur bracht dan de ontdekking dat zijn voorraad van 1800 sigaren soldaat was gemaakt; Handelsblad, 7 Maart 1917 (A), p. 6 k. 2: De wijnkooper Itinga, die een uitnoodiging aan zijn vrienden om een Westfaalsche ham te komen soldaat-maken rondzond; Harreb. II, 281 a: Het is soldaat gemaakt, opgegeten of gedronken; V. Ginneken II, 461: Maak het maar soldaat, eet het maar op; Draaijer, 34 b; vgl. voor Zuid-Nederland Rutten, 211 a: gauw soldaat zijn, gauw kapot, opgegeten, dronken zijn; Tuerlinckx, 575: iemand saldoat make, iemand doen verliezen in een spel, dronken maken; Schuerm. Bijv. 311; Waasch Idiot. 609 a: soldaat maken, vernielen, opeten, kapotmaken; Loquela, 452 en Antw. Idiot. 1146: iet soldaat maken, opeten, uitdrinken, in stukken slaan; soldaat zijn, verloren zijn; in Kl. Brab. een boom soldaat maken, hem vellen; Waasch Idiot. 317 b: iemand soldaat maken bij Jantje Kaas (Koning Willem II), hem dooden. Onze uitdr. kan van Zuidnederlandschen oorsprong zijn: immers onder een soldaat verstaat men in het Westvlaamsch een magere oude koe, die verkocht wordt om voor het leger geslacht te worden (De Bo, 1059); in Kl.-Brab. en elders eene soldatenkoe genoemd. Bij overdracht kan soldaat maken dan gezegd zijn van alles wat doodgemaakt, opgegeten wordt; vgl. no. 1083 Overige werken
Woordenboek der Nederlandsche taal (WNT) & Middelnederlandsch woordenboek (MNW) & Vroegmiddelnederlands woordenboek (VMNW) & Oudnederlands woordenboek (ONW) – alle onderdeel van de Geïntegreerde Taalbank (GTB)Zoek dit woord op in het WNT, MNW, VMNW, ONW. |