Meehelpen? Ga naar etymologieWiki
![]()
|
snorder - (illegale taxichauffeur die onderweg vrachtjes oppikt)Etymologische (standaard)werken
P.A.F. van Veen en N. van der Sijs (1997), Etymologisch woordenboek: de herkomst van onze woorden, 2e druk, Van Dale Lexicografie, Utrecht/Antwerpensnorder [illegale taxichauffeur die onderweg vrachtjes oppikt] {1926-1950} < jiddisch sjnorrer [bedelaar], eig. muzikant, van hoogduits schnurren [gonzen, brommen] (vgl. snorren2, schnorrer). Thematische woordenboeken
J. van de Kamp en J. van der Wijk (2006), Koosjer Nederlands: Joodse woorden in de Nederlandse taal, Amsterdam; inclusief ongepubliceerde aanvullingen door de auteurssnorder: kramer, venter, taxichauffeur zonder vergunning; snorren: los werk zoeken; (aan)snorren: (een mogelijke klant of een wagen) aanspreken, aanklampen; op de snor zijn: kramen, venten | (met dezelfde, typisch Nederlandse, zogenaamde deltavorming, de inlassing van een epenthetische d na n en vloeiklanken, als in diender, polder, porder) wrschl. < Jidd. sjnorrer (zie aldaar). — Als snorder word je wereldwijs N. van der Sijs (2005), Groot Leenwoordenboeksnorder (Jiddisch schnorrer)
Dateringen of neologismen
N. van der Sijs (2001), Chronologisch woordenboek: de ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, Amsterdamsnorder illegale taxichauffeur die onderweg vrachtjes oppikt 1932 [WNT snorren] <Jiddisch Overige werken
Woordenboek der Nederlandsche taal (WNT) & Middelnederlandsch woordenboek (MNW) & Vroegmiddelnederlands woordenboek (VMNW) & Oudnederlands woordenboek (ONW) – alle onderdeel van de Geïntegreerde Taalbank (GTB)Zoek dit woord op in het WNT, MNW, VMNW, ONW. |