Meehelpen? Ga naar etymologieWiki
![]()
|
smelleken - (vogel)Etymologische (standaard)werken
P.A.F. van Veen en N. van der Sijs (1997), Etymologisch woordenboek: de herkomst van onze woorden, 2e druk, Van Dale Lexicografie, Utrecht/Antwerpensmelleken* [dwergvalk] {1838} waarschijnlijk een verkleinvorm van middelnederlands smeerle [dwergvalk] (vgl. smirrel). J. de Vries (1971), Nederlands Etymologisch Woordenboek, Leidensmelleken znw. o. ‘kleinste soort van valk’, uit ouder *smerlekîn, vgl. mnl. smeerle, mnd. smerle, ohd. smerlo, smiril (nhd. schmerl, schmerlin), on. smyrill. Een vergelijking met lat. merula helpt ons niet verder, omdat hiermee een geheel andere vogel bedoeld wordt. Daarom heeft men gedacht aan de visnaam smeerling; een overdrachtelijk gebruik van de visnaam als die van de kleine valk is hoogst onwaarschijnlijk, vooral omdat in het skand. juist de visnaam ontbreekt. In beide gevallen echter is sprake van kleine dieren en men zou kunnen vergelijken on. murtr ‘kleine vis’ en al deze woorden terugvoeren op de wt. *(s)mer ‘fijnwrijven’, vooral wegens woorden als nnd. murt ‘iets dat fijngewreven is,’ nijsl. murtur ‘kort, stomp gemaakt’. Zie voor deze wortel: murw. De naam van deze valk werd ook in rom. talen overgenomen. Uit een frank. *smeril ontstond ofra esmeril met de afl. esmerillon, nfra. émerillon. Daarentegen zal ital. smeriglio(ne) wel uit het hd. stammen. C.B. van Haeringen (1936), Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, Supplement, Den Haagsmeerling. Nnl. smelleken (met zuidelijk -ken) is wsch. een brab. vorm, die van het valkenierscentrum Valkenswaard uit in de algem. taal is gekomen. J. Vercoullie (1925), Beknopt etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, Den Haag / Gentsmelleken o., Mnl. smeerle + Hgd. schmerl, sehmerlin, On. smyrill: z. merlijn. Dialectwoordenboeken en woordenboeken van variëteiten van het Nederlands
F. Debrabandere (2011), Limburgs etymologisch woordenboek: de herkomst van de woorden uit beide Limburgen, Zwollesmierel, zn.: soort duif. Br. smerel, smierel, smirrel ‘soort duif, dwergvalk, Falco columbarius’. Mnl. smeerle ‘dwergvalk’, Vnnl. smerlin, merlin ‘dwergvalk, smerlijn’ (Kiliaan). Ohd. smërlo, smiril, Mhd. smirl(e), smerille, Mnd. smerle, D. Schmerl, On. smyrill. Uit Germ. smiril ook Ofr. esmeril, Fr. émérillon, Oprov. esmirle, It. smeriglio, Sp. esmerejon. Ndl. smelleken door ass. rl/ll < smerlekin. F. Debrabandere (2010), Brabants etymologisch woordenboek: de herkomst van de woordenschat van Antwerpen, Brussel, Noord-Brabant en Vlaams-Brabant, Zwollesmerel, smierel, smirrel, smiezer, zn.: soort duif, dwergvalk, Falco columbarius. Mnl. smeerle ‘dwergvalk’, Vnnl. smerlin, merlin ‘dwergvalk, smerlijn’ (Kiliaan). Ohd. smërlo, smiril, Mhd. smirl(e), smerille, Mnd. smerle, D. Schmerl, On. smyrill. Uit Germ. smiril ook Ofr. esmeril, Fr. émérillon, Oprov. esmirle, It. smeriglio, Sp. esmerejon. Ndl. smelleken door ass. rl/ll < smerlekin. F. Debrabandere (2005), Oost-Vlaams en Zeeuws-Vlaams etymologisch woordenboek: de herkomst van de Oost- en Zeeuws-Vlaamse woorden, Amsterdamsmeerle (ZO), smerel (Gb,W), smierel (Gb), zn. m.: soort duif, dwergvalk, Falco columbarius (W, ZO), zwarte roodstaart, Phoenicurus ochruros (Gb). Mnl. smeerle 'dwergvalk', Vnnl. smerlin, merlin 'dwergvalk, smerlijn' (Kiliaan). Ohd. smërlo, smiril, Mhd. smirl(e), smerille, Mnd. smerle, D. Schmerl, On. smyrill. Uit Germ. smiril ook Ofr. esmeril, Fr. émérillon, Oprov. esmirle, It. smeriglio, Sp. esmerejon. Ndl. smelleken door ass. rl/ll < smerlekin. A.A. Weijnen (2003), Etymologisch dialectwoordenboek, Den Haagsmirrel, smierel kleine duif (Antwerpen, West-Vlaanderen). = hgd. schmerl ‘kleinste soort edelvalk’. Grondwoord v. smelleken ‘dwergvalk’. Vgl. hgd. schmerle ‘bep. vis’, gri. smarís ‘sprot’, oudnoors smyrill ‘dwergvalk’. Waarschijnlijk substraatwoord. F. Debrabandere (2002), West-Vlaams etymologisch woordenboek: de herkomst van de West-Vlaamse woorden, Amsterdamsmierel (DB, O), zn. m.: dwergvalk, smerlijn (DB), wild hoen (O), wilde eend, smient (DB), soort duif (DB), slank mens (DB), schurk (O). Mnl. smeerle, ‘dwergvalk’, Vroegnnl. smerlin, merlin ‘aesalo, smeriglius & smerlinus, ismerlus, smerla, smerlus, smerillus’ (Kiliaan). Ohd. smërlo, smiril, Mhd. smirl(e), smerille, Mnd. smerle, D. schmerl, On. smyrill. Hieruit ook Fr. émérillon, It. smeriglio(ne). Samenst. smierelaande ‘eend die op de smerlijn lijkt’. Afl. smierlachtig, smierlig, smierlen ‘guitig kijken, scheelzien’. Thematische woordenboeken
H. Blok en H.J. ter Stege (2008), De Nederlandse vogelnamen en hun betekenis, 4e editie, LeidschendamSMELLEKEN – Falco columbarius K.J. Eigenhuis (2004), Verklarend en etymologisch woordenboek van de Nederlandse vogelnamen, AmsterdamSmirrel Naam voor het Smelleken bij Houttuyn 1762 (p.166). Hij komt nagenoeg overeen met westvlaams Smierel of Smierl [De Bo 1873/1892; WVD 1996]. Robert 1993 (sub Émerillon = Smelleken) gaat uit van oudnederfr *smiril. Meer sub Smelleken. Smelleken Falco columbarius Linnaeus 1758 Een kleine Valk (de uitgang -ken is een verkleiningsuitgang; het woord is onzijdig), die de Lage Landen op de trek bezoekt. Ondanks zijn kleinheid is het een felle Roofvogel; hij werd gebruikt (vaak door de dames) in de Valkerij. ♂ en ♀ zien er verschillend uit. == 1 Een D volksnaam voor het Smelleken luidt: Sperber mit weissem Nackenring [Hennicke 1905]. 2 Robert 1993: “émeri [‘amaril, smergel’] <esmerill (13e eeuw) <Lat smyris <Gr smúris”; uit een geciteerd gezegde met “émeri” blijkt dat het spul bij het publiek bekend was; “émerillon [verkleiningsvorm van het vorige woord; = Smelleken] <esmerillon (12e eeuw) <oudf esmeril <francique [taal die men in de Rijnstreek sprak, oudnederfrankisch] *smiril”. Uit de opgegeven tijdsopgaven behoeft niet noodzakelijkerwijs te worden geconcludeerd dat het woord esmerillon ouder zou zijn dan het woord esmerill. Het Smelleken immers werd graag gebruikt bij de Valkenjacht en liep daarom een grotere kans in geschrift te worden vermeld dan het prozaïsche slijpsteen, wel nuttig in het ambachtsleven, maar niet waard om een gedicht of een boek over te schrijven. Het is de vraag vanaf en tot wanneer de gebruikers van het woord voor de Valkensoort daarin het woord voor het gesteente hebben herkend (ws. nu al heel lang niet meer). De vergelijking met het gesteente smergel (= amaril) in genoemde talen kan echter een volksetymologische aangelegenheid geweest zijn. – Vgl. ook sub Smerlingh en Smeerling. Men kan zich afvragen in welke hoek van Europa de genoemde namen het eerst zijn opgekomen. De Vries 1971 houdt het op Scandinavië (zie sub Smerlingh), maar oudnoords smyrill is alleen maar tot Denemarken beperkt gebleven (van daar naar Faerøer en IJsland); het woord lijkt daarom eerder uit Duitsland afkomstig. Het Smelleken is broedvogel van IJsland, Schotland, Scandinavië, Finland en Rusland. Als wintergast komt hij echter in geheel Europa voor. Het Smelleken laat zich in het veld zelden lang en goed bekijken: dáár zal de naam geïnspireerd op de blauwachtige rugkleur van het ♂, niet ontstaan zijn. Valkeniers dragen hun vogel echter op de handschoen: dán valt de mooie kleur wél op. Overige werken
Woordenboek der Nederlandsche taal (WNT) & Middelnederlandsch woordenboek (MNW) & Vroegmiddelnederlands woordenboek (VMNW) & Oudnederlands woordenboek (ONW) – alle onderdeel van de Geïntegreerde Taalbank (GTB)Zoek dit woord op in het WNT, MNW, VMNW, ONW. Zoek dit woord op in het WNT, MNW, VMNW, ONW. |