Meehelpen? Ga naar etymologieWiki
![]()
|
slagen - (gelukken)Etymologische (standaard)werken
M. Philippa, F. Debrabandere, A. Quak, T. Schoonheim en N. van der Sijs (2003-2009) Etymologisch Woordenboek van het Nederlands, Amsterdamslagen ww. ‘gelukken’ P.A.F. van Veen en N. van der Sijs (1997), Etymologisch woordenboek: de herkomst van onze woorden, 2e druk, Van Dale Lexicografie, Utrecht/Antwerpenslagen* [gelukken] {hant slagen [in de handen klappen (als uiting van verdriet)] 1201-1250; de huidige betekenis 1596} in het middelnl. een zeldzame bijvorm van slaen, ontwikkeld uit het verl. deelw. geslagen; de betekenis ontwikkelde zich van ‘slaan’ via ‘raken, treffen’ tot ‘succes hebben’. J. de Vries (1971), Nederlands Etymologisch Woordenboek, Leidenslagen ww. ‘zijn doel bereiken’, mnl. slāghen (zelden), Kiliaen slāghen, nog dial. slagen ‘slaan’. Ook het vla. slaan heeft de bet. van ‘slagen’, vgl. westf. sik slagen ‘gebeuren, in orde; komen’. — Het ww. is gevormd naar het sterke verl. deelw. geslagen. FW 612 construeert de bet. ontw. als: ‘slaan’ > ‘treffen, raken’ > ‘succes hebben’. Zou men niet eerder moeten inschakelen de bet. van ‘spoor, weg’ van het znw. slag? Dan zou men kunnen denken aan ‘het spoor volgen en daarmee zijn doel bereiken’. N. van Wijk (1936 [1912]), Franck's Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, 2e druk, Den Haagslagen ww., in de tegenw. bet. nog niet bij Kil. = mnl. (zeldzaam) slāghen, Kil. slaghen, nog dial. slagen “slaan”; deze praesensstam is gevormd naar het sterke verl. deelw. met g, evenals hd. schlagen. Een oorspr. zwak ww. = ohd. slagôn “slaan” (denominatief) is onwsch. Vgl. voor de bet. vla. slaan “slagen” en ook on. slø̂gr znw. m. “voordeel”, bnw. “listig”, westf. sik slagen (zwak) “gebeuren, in orde komen”, te slage kuǝmen “klaar komen”. De bet. “treffen, raken” vormde wsch. den overgang tusschen “slaan” en “succes hebben”. J. Vercoullie (1925), Beknopt etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, Den Haag / Gentslagen ono.w., denom. van slag 2 = kans; vergel. Hgd. verschlagen, Eng. sleight = behendig. Thematische woordenboeken
T. Pluim (1911), Keur van Nederlandsche woordafleidingen, PurmerendSlachten (vee slachten), van slacht (bijv. Slachtmaand; wij zijn in de drukte van de „slacht”) en dit een afl. op t van ’t oude slahan (zie Slaag), vgl. ’t Os. man-slahta = manslag; slachten is dus letterl.: het vee doodslaan; later: het vee voor gebruik dooden (de wijze van dooden werd uitgebreid, o.a. ook door: snijden, steken; het doel van ’t dooden werd echter beperkt: voor comsumptie). Uitleenwoordenboeken
N. van der Sijs (2010), Nederlandse woorden wereldwijd, Den Haag; met aanvullingen uit Uitleenwoordenbank 2015slagen ‘gelukken; examen met goed gevolg afronden’ -> Fries slagje ‘gelukken’; Papiaments slag ‘het examen met goed gevolg afronden’; Surinaams-Javaans slakh ‘gelukken, geslaagd zijn’. Dateringen of neologismen
N. van der Sijs (2001), Chronologisch woordenboek: de ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, Amsterdamslagen* gelukken 1596 [WNT] Overige werken
Woordenboek der Nederlandsche taal (WNT) & Middelnederlandsch woordenboek (MNW) & Vroegmiddelnederlands woordenboek (VMNW) & Oudnederlands woordenboek (ONW) – alle onderdeel van de Geïntegreerde Taalbank (GTB)Zoek dit woord op in het WNT, MNW, VMNW, ONW. |