Meehelpen? Ga naar etymologieWiki
![]()
|
schutter - (persoon die schiet)Etymologische (standaard)werken
M. Philippa, F. Debrabandere, A. Quak, T. Schoonheim en N. van der Sijs (2003-2009) Etymologisch Woordenboek van het Nederlands, Amsterdamschutter zn. ‘persoon die schiet’ P.A.F. van Veen en N. van der Sijs (1997), Etymologisch woordenboek: de herkomst van onze woorden, 2e druk, Van Dale Lexicografie, Utrecht/Antwerpenschutter* [die schiet] {schutter, schotter 1201-1250} naast middelnederlands schut(te), vgl. oudhoogduits scuzzo, oudfries sketta, oudengels scytta; van schieten. J. de Vries (1971), Nederlands Etymologisch Woordenboek, Leidenschutter znw. m., mnl. scutter(e) m. is een jongere vorm naast het oudere scutte, onfrank. scutto (vgl. scutton ‘sagittareʼ), mnd. schutte, ohd. scuzzo (nhd. schütze), ofri. sketta, oe. scytta < germ. *skutjan, afgeleid van schieten. N. van Wijk (1936 [1912]), Franck's Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, 2e druk, Den Haagschutter znw., mnl. scutter(e) m. “persoon die schiet, schutter”. Opgekomen naast ouder scutte m. “id.” (nog als eigennaam bewaard) = onfr. *scutto (waarbij scutton “sagittare”), ohd. scuzzo (nhd. schütze), mnd. schutte, ofri. sketta (in samenst.), ags. scytta m. “id.”, wgerm. *skutjan-. J. Vercoullie (1925), Beknopt etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, Den Haag / Gentschutter m., onder invloed der namen op -er, uit schutte + Hgd. schütze: van ʼt mv. imp. van schieten. Dialectwoordenboeken en woordenboeken van variëteiten van het Nederlands
F. Aarts (2017), Etymologisch Dictionairke vaan ’t Mestreechs, Maastrichtsjötter (zn.) schutter; Vreugmiddelnederlands schuttre <1240>. G.J. van Wyk (2003), Etimologiewoordeboek van Afrikaans, Stellenbosch1skut s.nw. S.P.E. Boshoff en G.S. Nienaber (1967), Afrikaanse etimologieë, Die Suid-Afrikaanse Akademie vir Wetenskap en Kunsskut I: – skutter – , iemand wat skiet; Ndl. schut (i. dié bet. sedert 17e eeu veroud. en d. schutter vervang), Hd. schütze, hou verb. m. skiet en skot I. Thematische woordenboeken
M. De Coster (2007), Groot scheldwoordenboek: van apenkont tot zweefteef, Antwerpenschutter: rare, saaie schutter: rare of saaie vent. Schutter is ook een benaming voor een ‘onhandig, onbeholpen persoon’. Schutter wordt hier gezien als een niet-professioneel militair. In zijn jongeren tijd was Leo Waterman een rare Schutter. (Het Vaderland, 15/10/1921) ‘Vraag hém maar niks.’ Reep rolde zich om. ‘Dat is zoo’n saaie schutter de laatste tijd. Waarom die al niet lang de beenen genomen heeft en naar Engeland overgestoken is, snap ik nog niet.’ (Cissy van Marxveldt, Een zomerzotheid, 1927) Uitleenwoordenboeken
N. van der Sijs (2010), Nederlandse woorden wereldwijd, Den Haag; met aanvullingen uit Uitleenwoordenbank 2015schutter ‘persoon die schiet’ -> Fries skutter ‘persoon die schiet’; Javaans seketer, sekoter, sekotor ‘persoon die schiet’; Papiaments sketer (ouder: schutter) ‘persoon die schiet’. Dateringen of neologismen
N. van der Sijs (2001), Chronologisch woordenboek: de ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, Amsterdamschutter* persoon die schiet 1240 [Bern.] Overige werken
Woordenboek der Nederlandsche taal (WNT) & Middelnederlandsch woordenboek (MNW) & Vroegmiddelnederlands woordenboek (VMNW) & Oudnederlands woordenboek (ONW) – alle onderdeel van de Geïntegreerde Taalbank (GTB)Zoek dit woord op in het WNT, MNW, VMNW, ONW. |