Meehelpen? Ga naar etymologieWiki
![]()
|
schroef - (staafje met schroefdraad)Etymologische (standaard)werken
M. Philippa, F. Debrabandere, A. Quak, T. Schoonheim en N. van der Sijs (2003-2009) Etymologisch Woordenboek van het Nederlands, Amsterdamschroef zn. ‘staafje met schroefdraad’ P.A.F. van Veen en N. van der Sijs (1997), Etymologisch woordenboek: de herkomst van onze woorden, 2e druk, Van Dale Lexicografie, Utrecht/Antwerpenschroef [staafje met schroefdraad, klem] {schroeve 1588} < oudfrans escroue [moer] < latijn scroba, scrofa [zeug], vanwaaruit betekenisoverdracht heeft plaatsgehad, vgl. engels screw [schroef], to screw [neuken]; vgl. voor de betekenis moer2. J. de Vries (1971), Nederlands Etymologisch Woordenboek, Leidenschroef znw., eerst na Kiliaen, mnd. schrūve v. (> nde. skrue, nzw. skrūf, nzw. skrūf, nijsl. skrūfa), laat-mhd. schrūbe (nhd. schraube). Het oudste voorbeeld is van 1361; ook het voorwerp was zeker niet in de germ. tijd bekend. Daarom is afl. uit het romaans zeer waarschijnlijk: in Frankrijk in de 9de eeuw scrōfa, in de 14de eeuw escroue (>ne. screw). Eigenlijk is dit lat. scrōfa ‘zeugʼ, wegens de gelijkenis van de schroefdraad in de moer met de geringelde varkensstaart ; dit woord verbond zich echter met vulg. lat. *scroba ‘vulva, schroef moerʼ (< lat. scrobis ‘gat, vulvaʼ). Deze overgang van bet. ‘vulvaʼ > ‘schroefmoerʼ > ‘schroefʼ vertonen ook sicilisch scrufina en vgl. ook port. porca, spa. puerca ‘schroefmoerʼ < lat. porca ‘zeugʼ. — > russ. ščurúp ‘schroefʼ (R. v. d. Meulen Ts 29, 1910, 258-9) en met vereenvoudigde beginklank surúp ‘schroef van de sextantʼ (ibid. 30, 1911, 153). De klinker van nnl. schroef wijst dus op ontlening uit een oostelijk dialect. — Dat het duitse woord van scrōfa en scrōba uitging, bewijzen de wisselvormen nhd. schraube naast zwab. schrauf, zwits. schrūf. N. van Wijk (1936 [1912]), Franck's Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, 2e druk, Den Haagschroef znw., sedert Kil., evenals ’t ww. schroeven. Met dial. oe < germ. û (vgl. poezel). = laat-mhd. schrûbe (nhd. schraube), mnd. schrûve v. (> de. skrue, zw. skruf, ijsl. skrûfa v.) “schroef” (Teuth. schruyve”? zonder vert.). Met ’t oog op ’t gebruik van bok, kraan, ram e.dgl. voor werktuigen en vooral op spa. puerca “schroefmoer” < lat. porca “zeug” ziet men in schroef gew. een ontl. uit lat. scrôfa “zeug”, en deze verklaring is veel aannemelijker dan de etymologie, die germ. oorsprong aanneemt en ’t woord met lit. skverbiù “ik boor met een spits voorwerp” verbindt. [Vgl. den ablaut ru: wer bij rok I e.dgl.; de lange û is echter een bezwaar: dan nog eer bij on. hrufla “krabben” en roffel I.] Eng. screw “schroef” uit ofr. escroue (fr. écrou “moer”), dat sommigen uit ’t Germ., anderen uit lat. scrôfa afleiden. C.B. van Haeringen (1936), Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, Supplement, Den Haagschroef. De bet. ‘schroef(moer)’ komt bij afl. van lat. scrôfa op rom. taalgebied voor in gebieden, waar aan germ. invloed niet kan worden gedacht (o.a. op Sicilië: skrufinu). Als dus schroef inderdaad geen ospr. germ. woord is, moet men wellicht betrekkelijk jonge ontl. uit het Rom. aannemen. Wellicht is dan het woord het eerst in het Opperdu. gekomen (mhd. schrûbe sedert 1361) en vandaar noordwaarts gegaan. Bij zulk een verloop zou de ndl. oe uit oostel. diall. te verklaren en niet als westelijk oe- relict (zie hierover bij kroes II) op te vatten zijn. J. Vercoullie (1925), Beknopt etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, Den Haag / Gentschroef v., Mnl. scroeve, gelijk Mhd. schrûbe (Nhd. schraube), Eng. screw en On. scrúfa (Zw. skruf, De. skrue), uit Rom. : Ofra. escroue (thans écrou). uit Lat. scropha = zeug. Dialectwoordenboeken en woordenboeken van variëteiten van het Nederlands
F. Aarts (2017), Etymologisch Dictionairke vaan ’t Mestreechs, Maastrichtsjrouf (zn.) schroef; Nuinederlands scroef <1567> < Frans escroue. F. Debrabandere (2002), West-Vlaams etymologisch woordenboek: de herkomst van de West-Vlaamse woorden, Amsterdamschruw (DB, B, O), schruwtje (P), schroe, schrute (O), zn.: klompspijkertje. Ofr. escroue, Fr. écrou < Lat. scrôfa ‘zeug’ > Wgerm. *scrûva, Mhd. schrûbe, Mnd. schrûve, D. Schraube, De. skrue, Ndl. schroef, E. screw. De betekenisverschuiving uit ‘zeug’ vanwege de gelijkenis van schroefdraad met de gekrulde varkensstaart. Vgl. Sp. puerca ‘schroefmoer’< Lat. porca ‘zeug’. J. van Donselaar (1989), Woordenboek van het Surinaams-Nederlands, Muiderbergschroef (de, schroeven), (ook:) gewricht. Die ander grijpt z’n klauw en draait z’n hand* kapot, helemaal uit de schroef (Cairo 1980b: 134). - Etym.: S skroefoe = schroef; gewricht. Uitleenwoordenboeken
N. van der Sijs (2010), Nederlandse woorden wereldwijd, Den Haag; met aanvullingen uit Uitleenwoordenbank 2015schroef ‘staafje met schroefdraad’ -> Deens skrue ‘staafje met schroefdraad, schroef van schip, propellor’ (uit Nederlands of Nederduits); Noors skrue, skruve ‘staafje met schroefdraad’ (uit Nederlands of Nederduits); Zweeds skruv ‘staafje met schroefdraad’ (uit Nederlands of Nederduits); Fins (s)kruuvi, ruuvi ‘staafje met schroefdraad’ <via Zweeds>; Ests kruvi ‘staafje met schroefdraad’ (uit Nederlands of Nederduits); Gã skru ‘staafje met schroefdraad’ (uit Nederlands of Deens); Noord-Sotho sekurufi ‘staafje met schroefdraad’ <via Afrikaans>; Tswana sekurufu ‘staafje met schroefdraad’ <via Afrikaans>; Xhosa sikrufu ‘staafje met schroefdraad’ <via Afrikaans>; Zoeloe sikulufo ‘staafje met schroefdraad’ <via Afrikaans>; Zuid-Sotho sekurufu ‘staafje met schroefdraad’ <via Afrikaans>; Indonesisch sekrup ‘staafje met schroefdraad’; Ambons-Maleis skrup ‘staafje met schroefdraad’; Atjehnees sikrōb ‘staafje met schroefdraad, kurkentrekker’; Gimán skruf ‘staafje met schroefdraad’; Jakartaans-Maleis sekerup ‘staafje met schroefdraad’; Javaans sekrup ‘staafje met schroefdraad’; Kupang-Maleis skruf ‘staafje met schroefdraad’; Madoerees sēkkrūp, sēkkrop ‘staafje met schroefdraad’; Makassaars sikurû́ ‘staafje met schroefdraad’; Menadonees skruf ‘staafje met schroefdraad’; Minangkabaus sikurup, sikuruik ‘staafje met schroefdraad’; Muna sikoropu ‘staafje met schroefdraad’; Soendanees skhrup ‘staafje met schroefdraad’; Ternataans-Maleis skruf ‘staafje met schroefdraad’; Creools-Portugees (Ceylon) scrof ‘staafje met schroefdraad’; Singalees iskuruppu-va, skuruppu-va ‘staafje met schroefdraad’; Japans † sukorufu ‘staafje met schroefdraad’; Negerhollands śruf ‘staafje met schroefdraad’; Papiaments skruf (ouder: skroef, schroef) ‘staafje met schroefdraad’; Sranantongo skrufu ‘staafje met schroefdraad’; Aucaans soekoeoefoe ‘staafje met schroefdraad’; Saramakkaans sukúfu ‘staafje met schroefdraad’ <via Sranantongo>; Surinaams-Javaans sekrup ‘staafje met schroefdraad’. Dateringen of neologismen
N. van der Sijs (2001), Chronologisch woordenboek: de ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, Amsterdamschroef staafje met schroefdraad 1573 [Plantijn] <Frans Idioomwoordenboeken
F.A. Stoett (1923-1925), Nederlandsche Spreekwoorden, Spreekwijzen, Uitdrukkingen en Gezegden, drie delen, 4e druk, Zutphen2034. Op (losse) schroeven staan (- zetten),d.w.z. onzeker, onvast staan of maken, zoodat er niet op te bouwen is; hd. auf Schrauben stehen, setzen, unfest, so dasz jederzeitige lösung möglich ist Overige werken
Woordenboek der Nederlandsche taal (WNT) & Middelnederlandsch woordenboek (MNW) & Vroegmiddelnederlands woordenboek (VMNW) & Oudnederlands woordenboek (ONW) – alle onderdeel van de Geïntegreerde Taalbank (GTB)Zoek dit woord op in het WNT, MNW, VMNW, ONW. |