Meehelpen? Ga naar etymologieWiki
![]()
|
rijst - (grassoort (Oryza sativa))Etymologische (standaard)werken
M. Philippa, F. Debrabandere, A. Quak, T. Schoonheim en N. van der Sijs (2003-2009) Etymologisch Woordenboek van het Nederlands, Amsterdamrijst zn. ‘grassoort (Oryza sativa)’ P.A.F. van Veen en N. van der Sijs (1997), Etymologisch woordenboek: de herkomst van onze woorden, 2e druk, Van Dale Lexicografie, Utrecht/Antwerpenrijst [graansoort] {rijs 1252, rijst 1676} < oudfrans ris < middeleeuws latijn oriza, risum, rizi, latijn oryza < grieks oruza < oudperzisch brizi < afghaans vrizje < oudindisch vrīhi- [rijst]. De t is later toegevoegd. J. de Vries (1971), Nederlands Etymologisch Woordenboek, Leidenrijst znw. m., met later toegevoegde t uit laat-mnl. rijs (zo nog zuidnl.) evenals mnd. rīs m. (> laat-on. ris, nde. zw. ris), mhd. rīs m. o. (nhd. reis). > mlat. risus m. risum o. van de kloosterkeuken (waaruit ook ofra. ris > ne. rice). Dit gaat terug op lat. oriza < gr. óryza < perz. wrizey, af gaans vrižē < oi. vrīhi. N. van Wijk (1936 [1912]), Franck's Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, 2e druk, Den Haagrijst znw., met jongere t (vgl. post I) uil Kil. later-mnl. rijs (m. o.?), dat zuidndl. nog bestaat. Evenals mhd. rîs m. o. (nhd. reis), mnd. rîs m. ( > laat-on. rîs, de. zw. ris), eng. rice uit fr. riz, it. riso. Dit uit vulgairlat. orîza = lat. oryza > gr. orūza “rijst”, dat via ’t Iraansch (vgl. afghanisch vrižê) op oi. vrîhí- “id.” teruggaat. C.B. van Haeringen (1936), Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, Supplement, Den Haagrijst. In pl. v. gr. órūza lees: óruza. J. Vercoullie (1925), Beknopt etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, Den Haag / Gentrijst v., Kil. rijs, gelijk Hgd. reis, Eng. rice, Fr. riz, uit Mlat. risum, van Gr. óruzon, over Iranisch uit Skr. vrīhiṣ (z. rogge). Dialectwoordenboeken en woordenboeken van variëteiten van het Nederlands
F. Aarts (2017), Etymologisch Dictionairke vaan ’t Mestreechs, Maastrichtries (zn.) rijst; Middelnederlands rijs <1252> < Frans riz. F. Debrabandere (2010), Brabants etymologisch woordenboek: de herkomst van de woordenschat van Antwerpen, Brussel, Noord-Brabant en Vlaams-Brabant, Zwollerijs, zn.: rijst. Mnl. rijs, Vnnl. rijs datmen eett ‘du riz’ (Lambrecht). Uit Ofr. ris < Mlat. risum < Lat. oriza < Gr. óryza. Het dialect heeft de oorspr. vorm zonder eind-t; Ndl. rijst heeft een onetymologische (paragogische) eind-t. Vgl. D. Reis, E. rice. F. Debrabandere (2005), Oost-Vlaams en Zeeuws-Vlaams etymologisch woordenboek: de herkomst van de Oost- en Zeeuws-Vlaamse woorden, Amsterdamrijs (G, W, ZO), zn. m.: rijst. Mnl. rijs, Vnnl. rijs datmen eett 'du riz' (Lambrecht). Uit Ofr. ris < Mlat. risum < Lat. oriza < Gr. óryza. Het dialect heeft de oorspr. vorm zonder eind-t; Ndl. rijst heeft een onetymologische (paragogische) eind-t. Vgl. D. Reis, E. rice. G.J. van Wyk (2003), Etimologiewoordeboek van Afrikaans, Stellenbosch1rys s.nw. F. Debrabandere (2002), West-Vlaams etymologisch woordenboek: de herkomst van de West-Vlaamse woorden, Amsterdamrijs, zn. m.: rijst. Mnl. rijs, Vroegnnl. rijs ‘bryza, vulgo risum’. Uit Ofr. ris < Mlat. risum < Lat. oriza < Gr. óryza. Het Wvl. heeft de oorspr. vorm zonder eind-t; de Ndl. vorm rijst heeft een onetymologische (paragogische) eind-t; vgl. D. Reis, E. rice. S.P.E. Boshoff en G.S. Nienaber (1967), Afrikaanse etimologieë, Die Suid-Afrikaanse Akademie vir Wetenskap en Kunsrys I: vrug- en pln. (Oryza sativa, fam. Gramineae); Ndl. m. parag. t rijst (Lmnl. rijs, by vRieb ’n enkele maal reys, etlike male rijst maar gew. rijs, soos nog in SNdl.), Hd. reis, Eng. rice, Ofr. ris (Fr. riz), It. riso, uit Ll. risus/risum wat verb. hou m. Lat. oriza uit Gr. oruza en verderop m. Pers. wrizey, Afg. vrizē en Skt. vrīhi (nog bewaar in tweede lid v. bahuvrihi, (lett.) “ryk aan rys”). Thematische woordenboeken
N. van der Sijs (2005), Groot Leenwoordenboekrijst (Oudfrans ris)
E. Paque (1896), De Vlaamsche volksnamen der planten van België, Fransch-Vlaanderen en Zuid-Nederland, BrusselRijs, v. — Bijna overal duidt deze naam de Rijst aan; Oryza sativa L.; fr. Riz cultivé. — In. zuid. Belg.-Limburg is de uitspr.: Raais; te Bierbeek: Rês en in Frans-Vlaanderen: Réss’. Uitleenwoordenboeken
N. van der Sijs (2010), Nederlandse woorden wereldwijd, Den Haag; met aanvullingen uit Uitleenwoordenbank 2015rijst ‘graansoort’ -> Deens ris ‘graansoort’ (uit Nederlands of Nederduits); Zweeds ris ‘graansoort’ (uit Nederlands of Nederduits); Fins riisi ‘graansoort’ <via Zweeds>; Russisch ris ‘graansoort’; Wit-Russisch rys ‘graansoort’ <via Russisch>; Noord-Sotho reisi ‘graansoort’ (uit Afrikaans of Engels); Tswana rêisi ‘graansoort’ (uit Afrikaans of Engels); Zuid-Sotho reise ‘graansoort’ (uit Afrikaans of Engels); Petjoh res ‘graansoort’; Negerhollands ris ‘graansoort’; Berbice-Nederlands risi ‘graansoort’; Skepi-Nederlands ris ‘graansoort’; Sranantongo aleisi ‘graansoort’; Aucaans alisi ‘graansoort’ <via Sranantongo>; Akawaio en Arekuna eerchii, arikchii ‘graansoort’ <via Skepi-Nederlands>; Arowaks resji ‘graansoort’ <via Sranantongo>. Dateringen of neologismen
N. van der Sijs (2001), Chronologisch woordenboek: de ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, Amsterdamrijst graansoort 1252 [MNW] <Frans Overige werken
Woordenboek der Nederlandsche taal (WNT) & Middelnederlandsch woordenboek (MNW) & Vroegmiddelnederlands woordenboek (VMNW) & Oudnederlands woordenboek (ONW) – alle onderdeel van de Geïntegreerde Taalbank (GTB)Zoek dit woord op in het WNT, MNW, VMNW, ONW. |