Meehelpen? Ga naar etymologieWiki
![]()
|
proef - (test, experiment)Etymologische (standaard)werken
M. Philippa, F. Debrabandere, A. Quak, T. Schoonheim en N. van der Sijs (2003-2009) Etymologisch Woordenboek van het Nederlands, Amsterdamproef zn. ‘test, experiment’ P.A.F. van Veen en N. van der Sijs (1997), Etymologisch woordenboek: de herkomst van onze woorden, 2e druk, Van Dale Lexicografie, Utrecht/Antwerpenproef [onderzoek] {proeve, prove [bewijs, bewijsstuk, proefstuk, onderzoek, proef] 1286} < oudfrans prove [idem] (frans preuve) < latijn proba, van probare [keuren, beoordelen, bewijzen] (vgl. proberen, proeven). J. de Vries (1971), Nederlands Etymologisch Woordenboek, Leidenproef, proeve znw. v., mnl. proeve, prouve v. ‘bewijs, proefstuk, onderzoek, proef, voorproef’, mnd. prōve ‘proef, poging, onderzoek’ ( > laat-on. prōf ‘proef, getuigenis, bewijs’). — Eensdeels zullen deze woorden teruggaan op ofra. prueve (nfra. preuve) of < lat. proba, anderdeels een afl. zijn van het ww. proeven. Het laat-mhd. probe stamt rechtstreeks uit het lat. woord. Het vlaamse preuve ‘proef, bewijs, beproeving’ zal wel op fra. preuve teruggaan. N. van Wijk (1936 [1912]), Franck's Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, 2e druk, Den Haagproef, proeve znw., mnl. proeve (prouve) v. “bewijs, proefstuk, onderzoek, proef, voorproef”. = mnd. prôve v. “proef, poging, onderzoek”, ’t Laat-On. kent prôf o. “bewijs, getuigenis, onderzoek”. Deze woorden zijn wsch. deels uit mlat. proba (fr. preuve) “onderzoek, proef” ontleend, deels van proeven afgeleid. Een jongere ontl. is laat-mhd. (md. 1434) prôbe (nhd. probe) v. “proef”, ’t Vla. heeft preuve “proef, bewijs, beproeving-”, in ’t Mnl. zeldzaam; wsch. van fr. preuve. Hierbij vla. preuven “bewijzen, beproeven”. J. Vercoullie (1925), Beknopt etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, Den Haag / Gentproef v., Mnl. proeve, gelijk Hgd. probe, Eng. proof, uit Mlat. proba of Ofra. prove (thans preuve), verbaalabstr. van prover (prouver), Lat. probare = beproeven, goedkeuren, denom. van probus - goed. Dialectwoordenboeken en woordenboeken van variëteiten van het Nederlands
S.P.E. Boshoff en G.S. Nienaber (1967), Afrikaanse etimologieë, Die Suid-Afrikaanse Akademie vir Wetenskap en Kunsproef: ondersoek, toets, bewys; Ndl. proef/proeve (Mnl. proeve/prouve, by vRieb o.a. proeff en preuve), Hd. probe, Eng. proof, via Ofr. prueve (Fr. preuve) of direk uit Lat. proba, vgl. proe. Thematische woordenboeken
E. Sanders (1997), Borrelwoordenboek: 750 volksnamen voor onze glazen boterham, Den Haagproefje In 1980 gesignaleerd in Oosterhout in Noord-Brabant, als preufken en pruufke. Het gaat hier om een van de talloze borrelnamen die de geringe hoeveelheid drank per glaasje benadrukken. [PJM 55] T. Pluim (1911), Keur van Nederlandsche woordafleidingen, PurmerendProef, van ’t Ofr. prove (thans preuve) van prover, Lat.: probare = goedkeuren, onderzoeken of iets goeds is; van probus = goed. W. de Vreese (1899), Gallicismen in het Zuidnederlandsch, Gentdoen (VII) (de proef doen). - In het Fransch zegt men: faire l’essai de quelque chose. Vandaar de verkeerde Nederlandsche uitdrukking de proef doen, in plaats van de proef nemen. || De goden van onzen staatkundigen hemel lachen zeker wel met die nieuwe reuzen, die nog eens de proef gaan doen om den democratischen Pelion, den clericalen Olympus en den liberalen Ossa op elkander te hoopen, VUYLSTEKE, Prozaschr, 1, 81. Uitleenwoordenboeken
N. van der Sijs (2010), Nederlandse woorden wereldwijd, Den Haag; met aanvullingen uit Uitleenwoordenbank 2015proef ‘onderzoek’ -> Deens prøve ‘onderzoek’ (uit Nederlands of Nederduits); Zweeds prov ‘onderzoek’ (uit Nederlands of Nederduits); Indonesisch pruf ‘drukproef’; Negerhollands proev ‘onderzoek, monster’; Papiaments pruf ‘onderzoek’. Dateringen of neologismen
N. van der Sijs (2001), Chronologisch woordenboek: de ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, Amsterdamproef onderzoek 1286 [CG I2, 1102] <Frans Idioomwoordenboeken
F.A. Stoett (1923-1925), Nederlandsche Spreekwoorden, Spreekwijzen, Uitdrukkingen en Gezegden, drie delen, 4e druk, Zutphen1888. Iemand (of iets) op de proef stellen,d.i. iemand of iets aan eene proef, een onderzoek onderwerpen; beproeven, om de innerlijke waarde te onderzoeken, vooral gezegd van iemands eigenschappen of gezindheden, als: geduld, vroomheid, deugdzaamheid, enz. Oorspr. gezegd van ertsen of metalen, naar wier allooi, gehalte, een onderzoek gedaan wordt en bij uitbreiding toegepast op personen en hunne eigenschappen; vgl. Spreuken XVII, 3; mnl. enen ter proeve doen. In de 17de eeuw komt de uitdr. o.a. voor bij Vondel, Salmoneus, vs. 267: Uw Heiligheit wort op de proef gestelt; Pers, 510 a: Deze raed zijnde van Alva op den proef gestelt, pooghde men nu te voltrecken; zie verder C. Wildsch. IV, 428; Halma, 644; Waasch Idiot. 655 b: iemand op den toetssteen leggen; Afrik. iemand op die proef stel; hd. einen auf die Probe stellen, setzen, legen Overige werken
Woordenboek der Nederlandsche taal (WNT) & Middelnederlandsch woordenboek (MNW) & Vroegmiddelnederlands woordenboek (VMNW) & Oudnederlands woordenboek (ONW) – alle onderdeel van de Geïntegreerde Taalbank (GTB)Zoek dit woord op in het WNT, MNW, VMNW, ONW. |