Meehelpen? Ga naar etymologieWiki
![]()
|
peuteren - (met vinger of spits voorwerp wroeten, frunniken e.d.)Etymologische (standaard)werken
M. Philippa, F. Debrabandere, A. Quak, T. Schoonheim en N. van der Sijs (2003-2009) Etymologisch Woordenboek van het Nederlands, Amsterdampeuteren ww. ‘met vinger of spits voorwerp wroeten, frunniken e.d.’ P.A.F. van Veen en N. van der Sijs (1997), Etymologisch woordenboek: de herkomst van onze woorden, 2e druk, Van Dale Lexicografie, Utrecht/Antwerpenpeuteren* [wroeten in] {poteren 1469, pueteren 1546, peuteren 1599} iteratief van poten (vgl. peut). J. de Vries (1971), Nederlands Etymologisch Woordenboek, Leidenpeuteren ww. Kiliaen peuteren, pōteren staat naast het onder peuren genoemde pod(d)eren, vgl. mnl. podersam, puedersam naast potersam ‘lastig, moeilijk’. Het woord behoort formeel als iteratief bij poten, maar vormt met pōderen een woordengroep met een sterk affectief karakter. — Veel ouder dan Kiliaen, want in de 12de eeuw hebben kolonisten het woord overgebracht naar de Brandenburgse Mark pætern ‘vruchten met een stok afslaan; in de neus pulken’ (Teuchert Sprachreste 284). N. van Wijk (1936 [1912]), Franck's Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, 2e druk, Den Haagpeuteren ww. Kil. peuteren, poteren, reeds mnl. blijkens pōtersam (in bet. = pōdersam; zie peuren). Een ook ndd. en fri. voorkomende frequentatief-formatie bij poten. J. Vercoullie (1925), Beknopt etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, Den Haag / Gentpeuteren ono.w., + Ndd. pötern, Eng. to potter: wellicht van poten. Dialectwoordenboeken en woordenboeken van variëteiten van het Nederlands
F. Debrabandere (2010), Brabants etymologisch woordenboek: de herkomst van de woordenschat van Antwerpen, Brussel, Noord-Brabant en Vlaams-Brabant, Zwollepodderen, pooieren, ww.: futselen, peuteren. Vnnl. poyeren, koteren (Kiliaan).Vgl. E. to puddle ‘knoeien, ploeteren’, dial. to poddle, Ndd. puddeln ‘trappelen, paddelen’. Var. van poteren, peuteren. poteren, ww.: valsspelen; jatten, heimelijk wegnemen. Vnnl. peuteren, poteren ‘stoten’. De betekenisontwikkeling kan worden gezien als ‘prutsen > morsen > knoeien > oneerlijk handelen’ (WNT). G.J. van Wyk (2003), Etimologiewoordeboek van Afrikaans, Stellenbosch2peuter ww. F. Debrabandere (2002), West-Vlaams etymologisch woordenboek: de herkomst van de West-Vlaamse woorden, Amsterdampudderen (GG: P, Proven, Stavele), ww.: peuteren. Var. van peuteren met verzachting t/d. putteren (DB), ww.: peuteren. J. van Donselaar (1989), Woordenboek van het Surinaams-Nederlands, Muiderbergpeu’teren (peuterde, heeft gepeuterd), (ook.) opzettelijk langzaam eten, teuten. - Etym.: AN p. heeft geheel andere bet., echter AN peuzelen = o.m. (langzaam en) met smaak eten. - Syn. peteren*. S.P.E. Boshoff en G.S. Nienaber (1967), Afrikaanse etimologieë, Die Suid-Afrikaanse Akademie vir Wetenskap en Kunspeuter: nie-belangstellend aan iets werk; lastig val, lol; Ndl. peuteren (by Kil peuteren/pōteren) word beskou as frekw. by poten en as verw. aan Ndl. peuren, “roer, vroetel”; vgl. Eng. pother, “to make a fuss, to worry”. Uitleenwoordenboeken
N. van der Sijs (2010), Nederlandse woorden wereldwijd, Den Haag; met aanvullingen uit Uitleenwoordenbank 2015peuteren ‘wroeten in’ -> Duits dialect pötern, pöätern, peätern ‘wroeten in, de oogst met een stok eraf slaan, in de neus peuteren’. Dateringen of neologismen
N. van der Sijs (2001), Chronologisch woordenboek: de ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, Amsterdampeuteren* wroeten in 1469 [HWS] Overige werken
Woordenboek der Nederlandsche taal (WNT) & Middelnederlandsch woordenboek (MNW) & Vroegmiddelnederlands woordenboek (VMNW) & Oudnederlands woordenboek (ONW) – alle onderdeel van de Geïntegreerde Taalbank (GTB)Zoek dit woord op in het WNT, MNW, VMNW, ONW. |