Noorderburen1 (Hollands Kroon, NH)
1839-1859 Noord Burem1, 1874 Noorderburen2; noorder 'noordelijk gelegen' → buren, datief meervoud van → buur 'woning, klein huis' in de betekenis 'nederzetting, buurt'. Ter onderscheiding van 1839-1859 Zand Burem3.
Lit. 1GHAN 1 8, 2Gille Heringa 173, 3GHAN 1 8.
Noorderburen2 (Westerkwartier, Gr)
1867 Noordhoek1, 1899 Noorderburen2; Men zegt bi de Noorder boeren, waar de zogenaamde Noorderboeren wonen. Zou volgens deze interpretatie onjuist zijn vernederlandst, want boer is dan niet de dialectvorm van nnl. → buur 'woning, klein huis', maar betekent 'landbouwer, veehouder'3. Vergelijk echter → Noorderburen1. Ter onderscheiding van → Zuiderburen1.
Lit. 1Kuyper Zuidhorn, 2Pott 251, 3De Vries 1946 167.