Meehelpen? Ga naar etymologieWiki
![]()
|
mini- - (zeer klein)Etymologische (standaard)werken
M. Philippa, F. Debrabandere, A. Quak, T. Schoonheim en N. van der Sijs (2003-2009) Etymologisch Woordenboek van het Nederlands, Amsterdammini- voorv. ‘zeer klein’ P.A.F. van Veen en N. van der Sijs (1997), Etymologisch woordenboek: de herkomst van onze woorden, 2e druk, Van Dale Lexicografie, Utrecht/Antwerpenmini- [voorvoegsel ter aanduiding van een kleine uitvoering] {in bv. minirok 1966} < latijn minimus [idem]. Thematische woordenboeken
N. van der Sijs (2005), Groot Leenwoordenboekmini- (Engels mini-)
Uitleenwoordenboeken
N. van der Sijs (2010), Nederlandse woorden wereldwijd, Den Haag; met aanvullingen uit Uitleenwoordenbank 2015mini(-) ‘klein, kort’ -> Indonesisch mini ‘klein’; Menadonees mini ‘klein (bijv. van voertuigen), kort (kleding)’. Dateringen of neologismen
J. Posthumus (1986), A Description of a Corpus of Anglicisms, Groningenmini-, [ʹmini] Koenen 1974; Van Dale 1976. Compounds/derivations: mini-abonnement, mini-cassette, mini-clan, mini-computer, mini-festival, mini-kunstfestival, mini-filmcamera, mini-foldertje, mini-pagina, mini-rok (Koenen 1974), mini-trip (Koenen 1974), mini-uitgever, mini-vakantieganger, mini-vlugje, mini-weegschaal, mini-zendertje. Loanword from English mini- pref. Overige werken
Woordenboek der Nederlandsche taal (WNT) & Middelnederlandsch woordenboek (MNW) & Vroegmiddelnederlands woordenboek (VMNW) & Oudnederlands woordenboek (ONW) – alle onderdeel van de Geïntegreerde Taalbank (GTB)Zoek dit woord op in het WNT, MNW, VMNW, ONW. |