Meehelpen? Ga naar etymologieWiki
![]()
|
manen - (herinneren aan)Etymologische (standaard)werken
M. Philippa, F. Debrabandere, A. Quak, T. Schoonheim en N. van der Sijs (2003-2009) Etymologisch Woordenboek van het Nederlands, Amsterdammanen 2 ww. ‘aansporen, herinneren aan’ P.A.F. van Veen en N. van der Sijs (1997), Etymologisch woordenboek: de herkomst van onze woorden, 2e druk, Van Dale Lexicografie, Utrecht/Antwerpenmanen3* [herinneren aan] {1201-1250} oudhoogduits manen, oudsaksisch manon, oudfries monia, oudengels manian, oudnoors muna [gedenken, zich herinneren]; buiten het germ. latijn monēre [herinneren aan, vermanen], grieks mimnèskein [gedenken], litouws minėti, oudkerkslavisch mĭněti [menen], oudiers -moiniur [ik meen]. J. de Vries (1971), Nederlands Etymologisch Woordenboek, Leidenmanen 2 ww., mnl. mānen ‘iemand aan iets herinneren, manen, smeken, ontbieden, invorderen, vermanen, berispen’, os. manon, ohd. manēn, manōn (nhd. mahnen), ofri. monia, oe. monian. — Lat. moneō, causatief bij de idg. stam *men ‘denken’, vgl. oi manayati ‘eren’, av. mąnayen ‘men zou kunnen menen’, lit. manýti ‘verstaan’. — Op andere klanktrap mnl. vermōnen ‘aansporen, gewagen van ‘ (Leendertz Jr. Ts. 38, 1919, 315), os. farmunan ‘niet denken aan, verzuimen’, oe. munan ‘herinneren, menen’, on. muna ‘zich herinneren’, got. munan ‘menen, denken’, vgl. verder oi. mányate ‘denkt’, av. mainyeite ‘denkt’, gr. mémona ‘herinner mij, heb lust, verlang’, mimnēiskō ‘herinneren’, lat. memini ‘ik herinner mij’, oiers do-moiniur ‘geloof, meen’, lit. menù, minti ‘gedenken’, osl. mĭnjǫ, mĭněti ‘menen’, hitt. me-im-ma-i (= memmai) ‘zegt’ (IEW 726-728). — Zie ook: man, min 1 en monter. N. van Wijk (1936 [1912]), Franck's Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, 2e druk, Den Haagmanen II ww., mnl. mānen “iemand aan iets herinneren, aanmanen, smeeken, plechtig vragen, ontbieden, invorderen, vermanen, berispen”. = ohd. manên, manôn (nhd. mahnen), os. manon, ofri. monia, ags. monian in dgl. bett. Laat on. mana “aanmanen” is ontleend uit ’t Mnd. ’t Germ. ww. is identisch met lat. moneo “ik vermaan”. Vgl. ook ier. huanaib muintib “a monitis”. Idg. monêi-, moneje- is een causatiefstam van men(ê)- (-êi-) “denken”; met andere bet. dan “vermanen” vgl. lit. manaũ, manýti “begrijpen, denken”, av. mąnayǝn “men zou kunnen meenen”; oi. mânáyati “hij eert” is denominatief. Van de basis men(ê)- komen verder o.a. got. munan “meenen, denken”, on. muna “zich herinneren”, munu “zullen, willen”, ags. munan “zich herinneren, meenen”, os. far-munan “niet denken aan, verzuimen”, got. muns m. “gedachte”, on. munr m. “geest, wensch enz.”, ags. myne m. “id.” en de bij min I besproken woorden, buiten ’t Germ. vgl. Ier. do-muinethar “hij meent”, lat. memini “ik herinner mij”, mens “geest”, gr. ménos “id.”, mémona “ik verlang, heb zin” (op de reduplicatie na = got. on. man, ags. mon), mimnḗskō “ik breng te binnen”, obg. mĭnją, mĭněti “meenen”, lit. menù, miñti “denken aan, zich herinneren”, oi. mányate, manuté “hij denkt”. Zie nog monter, ook man. C.B. van Haeringen (1936), Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, Supplement, Den Haagmanen II ww. Ier. huanaib mûintib is wegens de û niet rechtstreeks met lat. moneo en manen te vergelijken. Wel idg. o heeft kymr. gofuno ‘beloven, wensen’. J. Vercoullie (1925), Beknopt etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, Den Haag / Gentmanen 3 o.w. (herinneren), Mnl. id., Os. manon + Ohd. manôn (Mhd. manen, Nhd. mahnen), Ags. manian, Ofri. monia, On. mana (Zw. id., De. mane), Go. praeterito-praes. munan): Germ. wrt. men + Skr. wrt. man = denken, Gr. mi-mnḗ-skō = ik gedenk, Lat. monere = vermanen, memini = ik gedenk, mens = zin, Oier. -moiniur = ik meen, Osl. mĭněti, Lith. min͂ti = denken: Idg. wrt. men = herinneren, vermanen (z. menen). Dialectwoordenboeken en woordenboeken van variëteiten van het Nederlands
F. Debrabandere (2007), Zeeuws etymologisch woordenboek: de herkomst van de Zeeuwse woorden, Amsterdammanen ww.: waarschuwen. Gents en Wvl. manen ‘uitnodigen, m.n. tot een begrafenis’. Ndl. manen ‘aanmanen, aansporen’. Mnl. manen ‘herinneren aan, oproepen, ontbieden’. Ohd. manôn, Mhd. manen, D. mahnen, Os. manon, Oe. (ge)monian, Ofri. monia, On. muna ‘zich herinneren’. Verwant met Lat. monere ‘herinneren aan, vermanen’, Gr. mimnêskein ‘gedenken’. F. Debrabandere (2005), Oost-Vlaams en Zeeuws-Vlaams etymologisch woordenboek: de herkomst van de Oost- en Zeeuws-Vlaamse woorden, Amsterdammanen (G), ww.: uitnodigen, m.n. tot een begrafenis. Ook Wvl. Betekenisvariant van Ndl. manen 'aanmanen, aansporen'. Mnl. manen 'herinneren aan, oproepen, ontbieden'. Ohd. manôn, Mhd. manen, D. mahnen, Os. manon, Oe. (ge)monian, Ofri. monia, On. muna 'zich herinneren'. Verwant met Lat. monere 'herinneren aan, vermanen', Gr. mimnêskein 'gedenken'. Afl. maander. F. Debrabandere (2002), West-Vlaams etymologisch woordenboek: de herkomst van de West-Vlaamse woorden, Amsterdammanen 1, ww.: ontbieden, uitnodigen, m.n. tot een begrafenis; (ook) bezweren. Betekenisvariant van Ndl. manen ‘aanmanen, aansporen’. Mnl. manen ‘herinneren aan, oproepen, ontbieden’. Ohd. manôn, Mhd. manen, D. mahnen, Os. manon, Oe. (ge)monian, Ofri. monia, On. muna ‘zich herinneren’. Verwant met Lat. monere ‘herinneren aan, vermanen’, Gr. mimnêskein ‘gedenken’. Afl. maander (K) ‘man die van huis tot huis ging om iemands overlijden mee te delen en voor de uitvaartplechtigheid uit te nodigen’. S.P.E. Boshoff en G.S. Nienaber (1967), Afrikaanse etimologieë, Die Suid-Afrikaanse Akademie vir Wetenskap en Kunsmaan III: aanspoor; waarsku; Ndl. manen (Mnl. manen), Hd. mahnen, hou verb. m. Lat. monēre, “dink, laat dink, herinner aan; berispe”. Thematische woordenboeken
H. Beem (1975), Resten van een taal: woordenboekje van het Nederlandse Jiddisch, Assenmaanen menen; nhd. meinen. T. Pluim (1911), Keur van Nederlandsche woordafleidingen, PurmerendManen, van den Idg. wt. men = denken; manen is dus: doen denken, herinneren. Verwant is: meenen. Uitleenwoordenboeken
N. van der Sijs (2010), Nederlandse woorden wereldwijd, Den Haag; met aanvullingen uit Uitleenwoordenbank 2015manen ‘herinneren aan’ -> Deens mane ‘bezweren, aanmanen tot’ (uit Nederlands of Nederduits); Noors mane ‘aansporen, aanmanen, oproepen’ (uit Nederlands of Nederduits); Zweeds mana ‘aansporen’ (uit Nederlands of Nederduits); Negerhollands maan ‘herinneren aan’; Papiaments † maan ‘aansporen’. Dateringen of neologismen
N. van der Sijs (2001), Chronologisch woordenboek: de ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, Amsterdammanen* herinneren aan 0701-800 [Lex Salica] Overige werken
Julius Pokorny (1959), Indogermanisches Etymologisches Wörterbuch, Bern.men-3 ‘denken, geistig erregt sein’, erweitert menǝ- : mnā- und mnē-, menēi- : menī-, Nominalbildungen: men-men- n., menos- n., men-ti-, men-tu-, moni-, mn̥-ti-, mn̥-to- ‘Sinn, Gedanke’, men-ter- ‘Denker’
Ai. mányatē ‘denkt’, av. mainyeite ds., ap. mainyāhay (idg. *men-i̯-o-, = gr. μαίνομαι ‘rase’, air. -muiniur, slav. mьnjǫ ‘meine’, s. unten), ai. Perf. ma-mnē, mēnē; manāy-ati ‘ist eifrig’, manā-уú- ‘eifrig, fromm’, manī-sā́ ‘Weisheit, Verstand; Andacht, Gebet’ (*menēi- : menī-); ai. manutē ‘denkt’; mánati ‘erwähnt’ (= lit. menù, poln. -mionę, čech. -menu); ai. mānáyati ‘ehrt’, (: lit. ìš-monis ‘Verstand’), av. mąnayǝn ‘man könnte glauben’; Supin. ai. mántum, Partiz. Perf. matá- ‘gedacht’ (= gr. αὐτό-ματος, lat. commentus, lit. miñtas, air. dermat); WP. II 264 ff., WH. II 65 ff., 68 ff., 107, 109 f., Trautmann 180 f. Woordenboek der Nederlandsche taal (WNT) & Middelnederlandsch woordenboek (MNW) & Vroegmiddelnederlands woordenboek (VMNW) & Oudnederlands woordenboek (ONW) – alle onderdeel van de Geïntegreerde Taalbank (GTB)Zoek dit woord op in het WNT, MNW, VMNW, ONW. |