Meehelpen? Ga naar etymologieWiki
![]()
|
land - (niet door water bedekt gedeelte van de aarde; agrarisch terrein; staat)Etymologische (standaard)werken
M. Philippa, F. Debrabandere, A. Quak, T. Schoonheim en N. van der Sijs (2003-2009) Etymologisch Woordenboek van het Nederlands, Amsterdamland zn. ‘niet door water bedekt gedeelte van de aarde; agrarisch terrein; staat’ P.A.F. van Veen en N. van der Sijs (1997), Etymologisch woordenboek: de herkomst van onze woorden, 2e druk, Van Dale Lexicografie, Utrecht/Antwerpenland* [streek, bouwland] {in de plaatsnaam Englandi, nu Engeland (Gld.) <801>, lant 1200} oudhoogduits lant, oudsaksisch, oudfries, oudengels, gotisch land; buiten het germ. oudiers land, welsh llan, oudpruisisch lindan (4e nv.) [vallei], oudrussisch ljadina [onkruid, struikgewas]. De uitdrukking het land van belofte [gelukkig land] is ontleend aan Hebreeën 11:9. De uitdrukking het land hebben [uit zijn humeur zijn] wil zeggen ‘zich voelen als een zeeman aan de wal’. J. de Vries (1971), Nederlands Etymologisch Woordenboek, Leidenland znw. o., mnl. lant, os. land, ohd. lant, ofri. oe. lond, on. got. land. — Daarnaast abl. nzw. linda ‘braakland’; en waarschijnlijk ook on. lundr m. ‘bos, boom’ (eig. ‘omheinde plek in het bos, heilig bos’, vgl. Much ZfdA 42, 1898, 170). — oiers land ‘open ruimte’, en abl.: osl. *lędina, witruss. ljada ‘gerooid landstuk’, opr. acc. enk. lindan ‘dal’ (IEW 675). — Zie: belenden, landen, landschap. Men zal wel mogen uitgaan van ‘omheind stuk land’ vgl. opr. lindan ‘door bergen omsloten gebied’ (J. Trier Nachr. AW Göttingen 1940 Nr. 4, 88-89). Dan zou het uitgangspunt, zoals in vele andere gevallen (zie bijv. tuin) omheining zijn; Trier ZfdPh 70, 1949, 345 wijst in dit verband op iers lann ‘braadpan’ en gr. lásana (mv.) ‘pot op poten’; in beide gevallen uit te gaan van een bet. ‘met leem besmeerd vlechtwerk’. N. van Wijk (1936 [1912]), Franck's Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, 2e druk, Den Haagland znw. o., mnl. lant (d) o. = ohd. lant (nhd. land), os. land, ofri. ags. lond (eng. land, on. got. land o. “land”. Met ablaut zw. dial. linda “braakland”; of on. lundr m. “woud, boom” verwant is, is zeer onzeker. Buiten het Germ. vgl. ksl. lędina “onbebouwd land”, opr. lindan “dal”. Sommigen combineeren nog ier. land, lann “stuk land”. Fr. lande “heide” komt eer uit ʼt Kelt. dan uit ʼt Germ. C.B. van Haeringen (1936), Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, Supplement, Den Haagland. “Ksl. lędina ‘onbebouwd land’”, lees: “slav. *lędina in slov. ledína ‘onbebouwd land’ e.a.” — De combinatie met ier. land, lann ‘stuk land’ is zeer aannemelijk. J. Vercoullie (1925), Beknopt etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, Den Haag / Gentland o., Mnl. lant, Os. land + Ohd. id. (Mha. lant, Nhd. land), Ags. lond (Eng. land), Ofri. lond, On. land (Zw. en De. id.), Go. id. + Oier. land. Osl. ledina. Onzeker is of Fr. lande, Prov. en It. landa = heide, uit het Germ. dan wel uit het Keltisch komen. — Het land. hebben = het land in het lijf hebben, namelijk als een ziekte, naar zee verlangen. Dialectwoordenboeken en woordenboeken van variëteiten van het Nederlands
J. van Donselaar (1989), Woordenboek van het Surinaams-Nederlands, Muiderbergland: (’s) Lands(-). (’s) lands(-), van het land (Suriname); in handen van, in beheer bij de overheid, ’s Lands Bosbeheer, ’s Lands Hospitaal*, ’s Lands Vrijkorps*, ’s Lands Weldadigheids* Gesticht (= ’s Landsgrond*), enz. Maar ik moet U erop attent maken dat de pas benoemde Landsminister het geld niet uit zijn mouw kan schudden (Waller 60). Arme sloebers worden op ’s Lands kosten ter aarde besteld (Veldhoek 6). Bij de Staten* is dezer dagen ingediend de landsverordening tot wijziging van de opiumverordening (Sur. Nieuws 9: 4; 1974). - Etym.: In AN veroud. - Zie ook: Lanti*. Thematische woordenboeken
G. van Berkel & K. Samplonius (2018), Nederlandse plaatsnamen verklaardland 'land als tegengesteld aan water, gebied' J. van de Kamp en J. van der Wijk (2006), Koosjer Nederlands: Joodse woorden in de Nederlandse taal, Amsterdam; inclusief ongepubliceerde aanvullingen door de auteursland, het: Palestina, het beloofde land, Israel. — En wat zegt Jopie hier van ’t land? Mag ik ’t raden? Hoe kom ik hier bij al die Joden, oï? wat moet ik hier doen? (SIEGFRIED E. VAN PRAAG, 1961) Zie ook Erets, Moledet K. van Dalen-Oskam & M. Mooijaart (2005), Nieuw bijbels lexicon: woorden en uitdrukkingen uit de bijbel in het Nederlands van nu, uitgebreid met De Nieuwe Bijbelvertaling, AmsterdamHet land van belofte, het beloofde land, Israël; (fig.) het ideale land dat in het vooruitzicht wordt gesteld. Het land dat God aan Abraham toezegde is Kanaän: 'Heel Kanaän, het land waar je nu als vreemdeling woont, zal ik jou en je nakomelingen voor altijd in bezit geven, en ik zal hun God zijn' (Genesis 17:8, NBV). De enige plaats waar de verbinding letterlijk voorkomt staat in het Nieuwe Testament: 'Door het geloof heeft hij vertoefd in het land der belofte, als in een vreemd land, waar hij in tenten woonde met Isaak en Jakob, die medeërfgenamen waren van dezelfde belofte' (Hebreeën 11:9, NBG-vertaling; de NBV heeft hier 'het land dat hem beloofd was'). Nu wordt (informeel) ook het huidige Israël met deze naam aangeduid, en wordt de naam overdrachtelijk ook voor andere (soms uitsluitend spiritueel bedoelde) landen gebruikt, vergelijk de roman Het beloofde land van Adriaan van Dis (over de Karoo in Zuid-Afrika) en het beloofde land in Taoïstische zin als de spirituele situatie waar men naartoe werkt. Liesveldtbijbel (1526), Hebreeën 11:9. Door dat gelooue is hi een vreemdelinck geweest in dat beloofde lant, als in eenen vreemden lande, ende woonde in tenten met Jsaac ende Jacob, den mede erfgenamen der seluer belooften. (Statenvertaling (1637): het landt der belofte.) Een land (overvloeiende) van melk en honing, Israël; (fig.) een land waar het goed leven is. Het Beloofde Land Kanaän (Israël) wordt ook wel het land van melk en honing, of het land, (over)vloeiende van melk en honing genoemd. De eerste vindplaats in de bijbel is die waar God speekt: 'Daarom ben Ik nedergedaald om hen uit de macht der Egyptenaren te redden en uit dit land te voeren naar een goed en wijd land, een land vloeiende van melk en honig, naar de woonplaats van de Kanaänieten, Hethieten, Amorieten, Perizzieten, Chiwwieten en Jebusieten' (Exodus 3:8, NBG-vertaling; zie ook onder meer Leviticus 20:24 en Numeri 13:27). De NBV heeft 'dat overvloeit' in plaats van 'vloeiende'. Bedoeld is dat het land een overvloed aan voedsel opbrengt en dus goed is om in te wonen. De uitdrukking is zo bekend dat er ook speels op gevarieerd wordt zoals in het volgende tijdschriftartikel: 'Beeldspraak in de culinaire journalistiek: land van brood en honing. [...] Eten en drinken in spreekwoorden' (Onze Taal, 1991, nr. 5). Een ander voorbeeld: 'Hij staarde haar na, de brede heupen in de lange gestreepte rok, de mollige rug, de volle armen. Een land van melk en boter. De melk die hij had gedronken was bijna geel van de room geweest. Geen boer was hij, maar ook een leek kon zien hoe sappig en mals het gras hier was' (M. Möring, In Babylon, 1997, p. 107). Statenvertaling (1637), Exodus 3:8. Daerom ben ick neder gekomen, dat ick het verlosse uyt de hant der Egyptenaren, ende het op-voere uyt desen lande, nae een goet ende ruym lant, nae een lant vloeyende van melck ende honich. In het land der levenden, onder de levenden, op aarde, i.t.t. onder de doden, in het hiernamaals. Deze uitdrukking wordt verscheidene keren in het Oude Testament gebruikt, waarvan de bekendste plaats is: 'Geen sterveling kent de weg erheen, de wijsheid is niet in het land der levenden' (Job 28:13, NBV). De uitdrukking komt vaker voor in oudere vertalingen, onder andere in het bijbelboek Ezechiël, gewoonlijk in verband met de schrik die werd verspreid in het land der levenden (bijvoorbeeld in Ezechiël 32:23, NBG-vertaling). Deux-Aesbijbel (1562), Job 28:13. Niemant en weet waer sy leyt, ende en wert niet gheuonden in den lande der leuendighen. (de Statenvertaling (1637) sluit hierbij aan; jongere vertalingen hebben levenden i.p.v. levendigen.) A. Moortgat (1925), Germanismen in het Nederlandsch, Gentland (op het land ), landleven. — Als er spraak is van het platteland of al wat buiten de stad ligt, mag men eigenlijk niet zeggen hij ging op het land, want dat zou beteekenen: hij ging op den akker. In Duitschland, ja, is aufs Land gehen, d.i. naar buiten gaan, buiten de stad gaan, naar het platteland gaan, een gangbare uitdrukking; maar in Zuid-Nederland vertaalt het volk aufs Land door naar den buiten en auf dem Lande door op den buiten (1). Voor Noordnederlanders kan dat vreemd klinken, daar ze buiten enkel als voorzetsel of bijwoord erkennen, maar onze beste letterkundigen durven dat ook wel schrijven. Zoo zingt René de Clercq in een zijner liederen: (1) Te lande wordt toch ook gezegd in Vlaanderen. Zie tevens Kiliaan, 272. (2) Uit dit laatste blijkt dat ook de volksuitdrukking van den boer gebruikelijk is. Schuermans en Rutten geven de volgende voorbeelden: op den boer wonen (Lat habitare ruri), op den boer gaan, den boer op gaan (Lat. ire rus). Uitleenwoordenboeken
N. van der Sijs (2010), Nederlandse woorden wereldwijd, Den Haag; met aanvullingen uit Uitleenwoordenbank 2015aan land ‘op het droge’ -> Berbice-Nederlands alanda ‘op het droge’. land ‘grond, bouwland; staat’ -> Fries lant ‘grond, bouwland; staat’; Frans dialect † eslandir ‘verbannen, uit het land zetten’; Negerhollands land, lant, lan ‘grond, bouwland; staat’; Berbice-Nederlands landi ‘grond, bouwland; staat’; Sranantongo lanti ‘grond, bouwland; staat’; Saramakkaans lánti ‘staat’ <via Sranantongo>; Tiriyó ranti ‘staat’ <via Sranantongo>; Surinaams-Javaans lanti ‘overheid, staats-, lands-’ <via Sranantongo>; Creools-Engels (Maagdeneilanden) lan ‘grond, bouwland; staat’. Dateringen of neologismen
Nicoline van der Sijs (2015-heden), Jaarwoordenzoeker ‘Een woord uit elk jaar 1800-heden’, zie ook bij Onze TaalMijn vlakke land [lied] (1962). De in Brussel geboren zanger Jacques Brel (1929-1978) neemt in 1962 een Nederlandstalige versie op van zijn nummer ‘Le Plat Pays’: ‘Mijn vlakke land’. Brel beschouwt zichzelf als Franstalige Vlaming. Hij zingt voornamelijk in het Frans, maar neemt ook enkele Nederlandse versies van zijn liederen op. Na de maar matig geslaagde Nederlandstalige platen uit 1961 neemt Brel spraakles. Tijdens het inzingen van ‘Mijn vlakke land’ wordt hij bovendien gecoacht door Ernst van Altena (1933-1999), die de tekst voor hem in het Nederlands vertaalde. Deze inspanningen werpen hun vruchten af: Brel is over de vertolking zeer tevreden. De Vlamingen minder: zij vinden dat zijn tongval meer met Hollands dan met Vlaams te maken heeft, wat Brel als een compliment opvat. Het lied begint als volgt: “Wanneer de Noordzee koppig breekt aan hoge duinen / En witte vlokken schuim uiteenslaan op de kruinen / Wanneer de norse vloed beukt aan het zwart basalt / En over dijk en duin de grijze nevel valt / Wanneer bij eb het strand woest is als een woestijn / En natte westenwinden gieren van venijn / Dan vecht mijn land, mijn vlakke land.” N. van der Sijs (2001), Chronologisch woordenboek: de ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, Amsterdamland* grond, bouwland 0801 [Künzel] land* rijk, staat 1200 [CG II1 Servas] M. De Coster (1999), Woordenboek van Neologismen: 25 jaar taalaanwinsten, Amsterdam-land, als tweede lid van een samenstelling: alles wat te maken heeft met hetgeen in het eerste lid van de samenstelling genoemd wordt. Voorbeelden: omroepland, theaterland enz. Zo hoor ik naast het bovengenoemde subsidieland ook regelmatig spreken over omroepland, theaterland en beleggersland. En men zegt bijvoorbeeld dat anno nu de vlag halfstok gaat in werkgeversland, zodat er natuurlijk een geweldige bevolkingsaanwas is in bijstandsland. (Driek van Wissen: Mooi is anders, 1995) Idioomwoordenboeken
F.A. Stoett (1923-1925), Nederlandsche Spreekwoorden, Spreekwijzen, Uitdrukkingen en Gezegden, drie delen, 4e druk, Zutphen2177. Een stille in den lande,d.i. iemand die zich altijd afgezonderd houdt, zeer weinig spreekt en wars is van alle luidruchtige vroolijkheid, meestal met het bijdenkbeeld, dat hij niet te vertrouwen is. De woorden zijn ontleend aan Psalm 35, vs. 20, waar onder ‘de stillen in den lande’ verstaan worden ‘de rustige, vreedzame bewoners, die gaarne een stil leven zouden leiden en niet deelnemen aan daden van geweld’ 255. In het land der blinden is éénoog koning.‘Dat is, onder onwetende munt als wat groots uit, die eenige wetenschap heeft’ (Tuinman I, 364). Reeds in het Grieksch: εν τοις τοποις των τυφλων γλαμων βασιλευει; εν τυφλων πολει γλαμυρος (leepoog) βασιλευει (Schol. Hom. Ω 192); in het Latijn: monoculus inter caecos rex In 't Huys daer de blinde woont Zie verder Bebel, 226: inter caecos unoculus rex est; Erasmus XCVI: inter caecos regnat strabus; Harreb. I, 92; III, 131; 398; Ndl. Wdb. II, 2855; fr. au pays (ou au royaume) des aveugles, les borgnes sont rois; hd. bei den Blinden ist der Einäugige König; eng. in the kingdom of the blind, one-eyed men are kings. 1325. Het land van belofte.Eigenlijk moest men, volgens Hebr. XI: 9, zeggen ‘het land der belofte’, waaronder men verstond Kanaän, het land dat God aan Abraham beloofde; het beloofde land, dat overvloeide van melk en honing (Exod. III, 8); vandaar bij overdracht: luilekkerland, in welken zin de uitdr. in de 16de eeuw voorkomt, blijkens Despars, 3, 90: Latende hemlieden dincken, dat zy by maniere van sprekene teeneghadere int Lant van Belofte waren 1326. Er is met hem geen land (of haven) te bezeilen,d.w. eig. z. door zeilen is geen land met hem te bereiken; overdr. er is met hem niets te bereiken; niets te beginnen; niet om te gaan. Vgl. Witsen, 499 a: Landt met yemandt bezeilen: met yemandt over wegh komen, en omgaen; Winschooten, 78: Daar is geen haaven meede te beseilen, oneigendlijk: met hem is geen spit te wenden, hij deugd nergens toe; bl. 133: Daar is geen land meede te beseilen: dat is, die jongen deugd niet, daar is geen goed gaaren van te spinnen. Zie ook C. Wildsch. II, 144: De lieden zijn zo eigenwijs, dat er geen land meê te bezeilen is; Halma, 300: Men kan geen land met hem bezeilen, men kan met hem niet omgaan, of te regt raaken; Tuinman I, nal. 22: Daar is geen haven mede te bezeilen, dat zegt men van een weerbarstigen dwarskop, die noch te roer noch ter hand wil; Harreb. I, 291; Weekblad v. Het Volk, 6 Nov. 1913, p. 4: Met deze categorie moet geen land te bezeilen zijn; Ndl. Wdb. VIII, 973. In 't fri.: der is gjin lân mei him to besilen, waarvoor men in West-Vlaanderen zegt: met iemand geen kanten kunnen akkeren (De Bo, 488); vgl, ook het Zaansche: er is met hem geen goed garen te spinnen (Boekenoogen, 228 b); het Westvl. geen spit met iemand kunnen wenden (De Bo, i.v. roe; ook Van Effen, Spect. VI, 123); geen rechte voor met iemand kunnen ploegen (Joos, 96 en 103); geen rie met iemand kunnen schieten (Rutten, 187 b); Sart. II, 10, 36: men magh met hem eggen noch eeren, waarvoor men op Goeree en Overflakkee zegt: er is niet met hem te ploegen of te eggen (zie N. Taalg. XI, 306; Ndl. Wdb. III, 3965). 1327. Het land (in)hebben,d.w.z. ontevreden, gemelijk, kort aangebonden zijn; landerig of landziekig zijn (Ndl. Wdb. VIII, 1013); eig. zoo gestemd zijn als een zeeman op het land; als een matroos ‘die koortsen haalt op 't land, en lucht schept op de vloeden’ (Vondel, Lof der Zeevaart, vs. 6). Ook zegt men stierlijk het land hebben 1328. Het land aan iemand of iets hebben,d.w.z. iemand of iets zeer onaangenaam vinden; een hekel hebben aan iemand of iets, den dikkerd hebben aan iemand (zie Ndl. Wdb. III, 2622); eig. de landziekte aan iets hebben (zie no. 1327); Vgl. Nkr. VI, 15 Juni, p. 6: Talma heeft 't land aan hem als een stier; Nkr. VII, 11 Oct. p. 3: 'k Heb aan 't geloei en gebalk en geblaat intusschen stierlijk het land. Te vergelijken zijn de mier, de pest, de puist, het graveel, een gruwel (Job 19: 19; Ps. 106: 40), een gruis (zie het Ndl. Wdb. V, 728), een grins (Taalgids II, 102), het grauw hebben op iem.; den duivel, den brui, den hooi, den draai (Tuinman I, 276), het zuur (o.a. P.K. 120), de kanker (Nkr. VIII, 24 Jan. p. 4), de mier, aan (van) iets (gezien) hebben; Villiers, 71, enz. 1329. Te land(e) komen,ergens terecht komen, ergens belanden; ook op eene plaats, waar men liever niet zou gekomen zijn. In de middeleeuwen beteekende te lande comen, in zijn vaderland komen; eene enkele maal kwam het toen ook in den tegenwoordigen zin voor 1891. Geen profeet is in zijn (eigen) land geëerd.Dit is een aan den Bijbel (Luc. 4, 24 of Matth. 13, 57) ontleend spreekwoord, in den zin van: geen man van verdienste wordt in zijn eigen land zoo geëerd, als dikwijls in het buitenland. Op beide plaatsen wordt het door Jezus gebruikt, wanneer hij ondervindt, hoe de inwoners van Nazareth niet op zijne prediking acht geven, en hem door hun ongeloof bedroeven. Vgl. Zeeman, 418; mlat. in propria natus est nemo propheta vocatus (Werner, 41); Prov. Comm. 635: ten is gheen prophete verheven in syn selfs lant; Campen, 28: der en is ghien Propheet anghenaem in syn vaderlandt; Winschooten, 219: Daar werd geen sant verheeven in sijn eige land; Cats I, 543; Hooft, Ged. I, 192, 49; De Brune, 370; C. Wildsch. III, 6; enz. Zie Harreb. III, 319 a; Ndl. Wdb. XIV, 95; Antw. Idiot. 1054; Wander III, 1412 en vgl. het nd. wo de Profête geboren is, da gelt he nich (Eckart, 417); fri. in profeet wirdt yn syn heitelân net eard of ook der is nin profeet yn syn lân forheven; Joos, 211: niemand is profeet in zijn land; nooit san(c)t verheven in zijn land; Schuermans, 566; fr. nul n'est prophète en son pays; hd. der Prophet gilt nichts in seinem Vaterlande; eng. a prophet has no honour in his own country. 1987. Oude (of dure) schepen blijven aan land,d.w.z. oude of al te veel eischende meisjes blijven thuis, ongetrouwd. Zie Winschooten, 233: Duure schepen blijven aan land: het welk oneigendlijk beteekend, dat juffertjes, die haar waar al te seer op geld houden, daarom somtijds ongetrouwd blijven’. Zie Campen, 32: die duyrste schepen liggen langest an lande; De Brune, 493; Cats I, 470: ‘Dan nogh soo gebeurt het veel, dat duyre schippers veeltijts aen lant blijven’, dat op gelijke lijn staat met ‘trotsende schoonheden en trecken geen herten’; Halma, 569: De oude schepen blijven aan land, al te spijtige vrijsters blijven zonder man zitten; Harreb. II, 5 b; III, 273 b; Van Eijk I, 120; Eckart, 457: dür schäp stähn an 't Land; hd. teure Schiffe bleiben am Rande; in het Schotsch: a dear ship stands lang i' the haven (Prick). 2577. 's Lands wijs, 's lands eer,d.w.z. ieder land heeft zijne bijzondere zeden en gewoonten, die men geoorloofd en welvoeglijk acht; vgl. mlat. mutantur mores, quando mutantur honores. Eene spreekwijze, die voorkomt in de Prov. Comm. 452: lands zeede, lands eere, quod terrae mos est hoc terrae semper honos est; Goedthals, 82: lands sede, lands eere, costume vanden lande en is geen schande; on doibt de chose faicte user; Campen, 76: landts wyse Landts eere; Servilius, 208*: des lants wyse is des lants eere; Spieghel, 285: lands wijze, lands eer; Brederoo III, 61, 1465: Lands-wijze zijn landseer; V.d. Venne, 166: Landts zeden, landts reden; zie verder de bij Harrebomée I, 174 a; III, 176 aangehaalde schrijvers; Bebel no. 28 en 522; Gew. Weuw. III, 68; Paffenr. 125; Taalgids V, 145; Wander II, 1765; Ten Doornk. Koolm. III, 562 b; Eckart, 306: so mannig Land, so mannge Wîse, so manngen Kuok, so mange Spîse; fri. lâns wize lans eare; Joos, 167: ieder land heeft zijnen trant; ieder kwartier heeft zijn manier; 168: 's lands wijze, 's lands eer; hd. ländlich, sittlich; fr. autant de pays, autant de guises; eng. as many lands, as many customs. 2577. 's Lands wijs, 's lands eer,d.w.z. ieder land heeft zijne bijzondere zeden en gewoonten, die men geoorloofd en welvoeglijk acht; vgl. mlat. mutantur mores, quando mutantur honores. Eene spreekwijze, die voorkomt in de Prov. Comm. 452: lands zeede, lands eere, quod terrae mos est hoc terrae semper honos est; Goedthals, 82: lands sede, lands eere, costume vanden lande en is geen schande; on doibt de chose faicte user; Campen, 76: landts wyse Landts eere; Servilius, 208*: des lants wyse is des lants eere; Spieghel, 285: lands wijze, lands eer; Brederoo III, 61, 1465: Lands-wijze zijn landseer; V.d. Venne, 166: Landts zeden, landts reden; zie verder de bij Harrebomée I, 174 a; III, 176 aangehaalde schrijvers; Bebel no. 28 en 522; Gew. Weuw. III, 68; Paffenr. 125; Taalgids V, 145; Wander II, 1765; Ten Doornk. Koolm. III, 562 b; Eckart, 306: so mannig Land, so mannge Wîse, so manngen Kuok, so mange Spîse; fri. lâns wize lans eare; Joos, 167: ieder land heeft zijnen trant; ieder kwartier heeft zijn manier; 168: 's lands wijze, 's lands eer; hd. ländlich, sittlich; fr. autant de pays, autant de guises; eng. as many lands, as many customs. Overige werken
Julius Pokorny (1959), Indogermanisches Etymologisches Wörterbuch, Bern.lendh-3 ‘freies Land, Heide, Steppe’
Air. land ‘freier Platz’ (Dat. ith-laind ‘area’, mit ith ‘Getreide’), gall.-rom. *landā ‘Heide’, mcymr. llan ‘area’ (acymr. it-lann, ncymr. ydlan ‘area’), corn. lan, bret. lann ‘Heide, Steppe’ (kelt. -an- wie im Typus lat. frangō : brechen, d. i. en?); WP. II 438 f., Trautmann 157; nach E. Lewy PBB. 32, 138 zu lendh-2. Woordenboek der Nederlandsche taal (WNT) & Middelnederlandsch woordenboek (MNW) & Vroegmiddelnederlands woordenboek (VMNW) & Oudnederlands woordenboek (ONW) – alle onderdeel van de Geïntegreerde Taalbank (GTB)Zoek dit woord op in het WNT, MNW, VMNW, ONW. |