Meehelpen? Ga naar etymologieWiki
![]()
|
koe - (rund)Etymologische (standaard)werken
M. Philippa, F. Debrabandere, A. Quak, T. Schoonheim en N. van der Sijs (2003-2009) Etymologisch Woordenboek van het Nederlands, Amsterdamkoe zn. ‘vrouwelijk rund’ P.A.F. van Veen en N. van der Sijs (1997), Etymologisch woordenboek: de herkomst van onze woorden, 2e druk, Van Dale Lexicografie, Utrecht/Antwerpenkoe1* [rund] {coe 1285} oudsaksisch kō, oudhoogduits kuo, oudfries kū, oudengels cū, oudnoors kȳr; buiten het germ. latijn bos, grieks bous, oudiers bó, lets guovs, armeens kov, oudindisch gaus. De uitdrukking oude koeien uit de sloot halen [halfvergeten zaken weer oprakelen] betekent oorspr. ‘koeien die verdronken zijn uit de sloot vissen’, vgl. bv. 17e-eeuws Dat zijn oude verdroncken koeyn uit de sloot gehaelt. J. de Vries (1971), Nederlands Etymologisch Woordenboek, Leidenkoe znw. v., mnl. coe, onfrank. 3de nv. mv. cūon, os. kō, ohd. chuo, ofri kū, oe. cū (ne. cow), on. kȳr. — oi. gāus m. ‘os.’, v. ‘koe’, gr. boũs ‘os, koe’, lat. bōs ‘os, koe’, oiers bō ‘koe’, lett. gùous, arm. kov, toch. A ko, Β keu uit idg. grondvorm *gu̯ōu- (IEW 482). Men heeft, wel ten onrechte, gedacht aan een woord ontleend aan het sumerisch gu ‘stier’ (Conrady, Ber. sächs. AW 75. 1925, 15-18). Men verklaart de germ. ū-vormen uit nom. *gu̯ōus en de ō-vormen uit acc. *gu̯ōm. Een dialectkaart van koe gaf I. Habermehl in Taalatlas afl. 2, 11 en voor koeien afl. 3, 4. N. van Wijk (1936 [1912]), Franck's Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, 2e druk, Den Haagkoe znw., mnl. coe v. = onfr. *cô of *cû (alleen cûon dat. mv.), ohd. chuo (nhd. kuh), os. kô, ofri. kû, ags. cû (eng. cow), on. kŷr v. “koe”. [Wellicht is het vocalisme van den ohd.-ndl.-os. nom. acc. enk. dat van den ouden acc. (= gr. bōn, oi. gâm), de. ofri., ags., on. û en de ui van gron. N.Holl. kui echter de vocaal van den nomin.] = ier. bô “koe”, lat. bôs “rund” (umbrosamnitisch leenwoord), gr. boús “id.”, slav. gov- (in govędo “rund”, obg. alleen ’t bnw. govęždĭ), lett. gůws “koe”, arm. kov “id.”, oi. gaúḥ (nom.; loc. gávi enz.) “rund”, idg. *g̯̯u̯ou-, *g̯̯u̯ow -, * g̯̯u̯ow -. C.B. van Haeringen (1936), Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, Supplement, Den Haagkoe. Men neemt wel aan, dat het idg. woord voor ‘koe’ ontleend is aan sumerisch gu (ouder gud) ‘stier’. Ipsen IF. 41, 175 vlgg. J. Vercoullie (1925), Beknopt etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, Den Haag / Gentkoe v., Mnl. coe, Os. kô + Ohd. kuo (Mhd. id., Nhd. kuh), Ags. cú (Eng. cow), Ofri. kú, On. kýr (Zw. en De. ko) + Skr. gaus, Zend id., Arm. kov, Gr. boũs, Lat. bos (van accus. bovem komt Fr. bœuf), Ier. bó, Lett. gůws, Osl. govedo. Dialectwoordenboeken en woordenboeken van variëteiten van het Nederlands
F. Aarts (2017), Etymologisch Dictionairke vaan ’t Mestreechs, Maastrichtkooj (zn.) koe; Aajdnederlands kuo <901-1000>. G.J. van Wyk (2007), Etimologiewoordeboek van Afrikaans, Supplement, Stellenboschkoei s.nw. F. Debrabandere (2007), Zeeuws etymologisch woordenboek: de herkomst van de Zeeuwse woorden, Amsterdamkoe, koeie zn. v.: leren handschoen van straatmakers of metselaars. Genoemd naar het rundsleer, leer van de koe. Vgl. kalf. F. Debrabandere (2002), West-Vlaams etymologisch woordenboek: de herkomst van de West-Vlaamse woorden, Amsterdamkoelke(n) (DB), zn. o.: koetje, vaars. Dim. met dubbel suffix -el-ken van koe (vgl. visselke, wegelke). J. van Donselaar (1989), Woordenboek van het Surinaams-Nederlands, Muiderbergkoe (de), (ook:) koeievlees, rundvlees. Hij zit vol beperkingen. Hij eet geen koe. Hij drinkt niet, zelfs niet om er het genot aan te ontdekken waar anderen het over hebben (Vianen 1971: 97). - Syn. rund* (2). Zie ook: geit*, varken*; kip*. S.P.E. Boshoff en G.S. Nienaber (1967), Afrikaanse etimologieë, Die Suid-Afrikaanse Akademie vir Wetenskap en Kunskoei: – koe (nog in ss. soos: koevoet en seekoegat naas seekoeigat) - ; Ndl. koe (reeds in Mnl. coeye as ekv. uit mv.), in 17e eeu en daarna, asook in Ndl. dial., koei naas talle wv. J. du P. Scholtz (1961), Afrikaanse woorde en uitdrukkinge - eiegoed of erfgoed?, uitgegee deur Edith H. Raidt, in: Tydskrif vir Geesteswetenskappe, pp. 235-290Koei snw. Sprw.: Dis nie die koei wat die hardste bulk wat die meeste melk gee nie, grootpraters doen gewoonlik die minste. – Harreb. I, 424: Koeien die meest brullen, geven de minste melk; Harreb. Het hoen, dat het mest kakelt, geeft de meeste eiers niet. – In feitlik dieselfde vorm bestaan die uitdr. ook in Frans en Duits. Vir De Cock Sprw. Vro. bl. 46. Schuermans 269; Rutten 117. Thematische woordenboeken
M. De Coster (2007), Groot scheldwoordenboek: van apenkont tot zweefteef, Antwerpenkoe: 1) lomp of dom mens; vrouw die ergernis wekt. Koeien gelden als dom en koppig. Vgl. Duits: blöde Kuh. Engels: silly cow. Protestantse jongeren werden in het midden van de twintigste eeuw door hun roomse soortgenoten wel eens uitgemaakt voor protestantse koeien. De jeugdige roomsen werden dan weer voor roomse katers uitgescholden. ‘De huur, koe’, antwoordde de Major Domus. (Willem W. Waterman, Wie zei dat je in dezen tijd niet kon lachen? 1944) Hij noemt me domme koe. (Ronald Giphart, Phileine zegt sorry, 1996) Ach, hou toch op met je gezeik, hysterische ouwe koe. (HP/De Tijd, 13/01/2006) 2) (Maastricht, studententaal) dik meisje. Ook wel zwangere koe. Gesignaleerd door Gillissen en Olden. P.G.J. van Sterkenburg (2001), Vloeken. Een cultuurbepaalde reactie op woede, irritatie en frustratie, 2e druk, Den Haagkoe. Men kon in de 16de en 17de eeuw ook zweren, hetzij in ernst, hetzij bij wijze van scherts, bij de dieren van Gods schepping of de producten die zij voortbrengen. Zo is overgeleverd by gans koeien, waaruit dan vervolgens by gans koeyenkeese ‘bij de kaas van Gods koeien’ is ontstaan. Aldus De Baere (1940: 152). Deze zweerformules werden tot bastaardvloeken en uitroepen van verbazing, ongeloof e.d. → bok, das, gans (1), haas, hond, kat, kieviet, koekoek, konijn, kraai, muis, slak, varken, vink. Uitleenwoordenboeken
N. van der Sijs (2010), Nederlandse woorden wereldwijd, Den Haag; met aanvullingen uit Uitleenwoordenbank 2015koe ‘herkauwer, vrouwelijk rund’ -> Munsee-Delaware kó:wǝy, ko:j ‘herkauwer, vrouwelijk rund’; Loup kui ‘herkauwer, vrouwelijk rund’; Mahican kójak ‘koeien’; Negerhollands koei, kui, kuj ‘herkauwer, vrouwelijk rund’; Berbice-Nederlands kui ‘herkauwer, vrouwelijk rund’; Skepi-Nederlands kui ‘herkauwer, vrouwelijk rund’. N. van der Sijs (2009), Yankees, cookies en dollars, Amsterdamkoe, in de volksmond koei, is overgenomen als: Loup kui; Mahican kójak ‘koeien’ met meervoudsuitgang; Munsee Delaware kówey, koj. Dateringen of neologismen
N. van der Sijs (2001), Chronologisch woordenboek: de ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, Amsterdamkoe* herkauwer, vrouwelijk rund 0901-1000 [WPs] Idioomwoordenboeken
F.A. Stoett (1923-1925), Nederlandsche Spreekwoorden, Spreekwijzen, Uitdrukkingen en Gezegden, drie delen, 4e druk, Zutphen1208. De koe bij de horens grijpen (pakken of vatten),d.w.z. eene moeilijke, gevaarlijke onderneming op de juiste manier flink aanpakken; fri. de kou by de hoarnen pakke of it hynsder (paard) by de team (toom) pakke. De spreekwijze is ontleend aan het vangen van eene koe, die wild rondspringt en die men alleen door haar flink bij de horens te grijpen in zijne macht kan krijgen en kan bedwingen. Vgl. D. Doct. II, 2590: God, onse here, gheeft al goet, maer den osse metten hoornen niet; Servilius, 138*: God geeft den os, mer niet metten hoornen (dii bona laboribus vendunt); zoo ook bij Campen, 13: Godt gheeft die Koe, maer niet by den hoornen, dat herinnert aan de fr. zegswijze Dieu donne biens et boeufs, mais ce n'est pas par la corne; Hooft, Ned. Hist. 231: Zy hebben de koe by de hoornen (ze zijn de grootste moeilijkheden te boven). In sommige streken van Zuid-Nederland zegt men het kalf bij den kop vatten: seffens aanvangen met hetgeen men eigenlijk van zin is, seffens naar zijn doel gaan (Schuermans, 216) en de koe bij 't zeel pakken, de zaak juist en goed aanpakken, zooals 't behoort. In vele talen is de uitdr. bekend; zie Wander, IV, 857 en vgl. fr. prendre le taureau par les cornes; hd. den Stier bei den Hörnern fassen; eng to take the bull by the horns. Naar 't schijnt komt ze bij ons eerst in de 19de eeuw voor. Harrebomée, V. Eijk en Weiland vermelden haar niet. 1209. Men kan niet weten hoe eene koe een haas vangt,d.w.z. men kan niet weten, hoe iets heel onwaarschijnlijks toch gebeurt; hoe een dwaze poging, aan wier slagen men twijfelt, toch gelukt. De oudste plaats, waar deze spreekwijze staat opgeteekend, is Campen, 63: mislick waer een Koe een Haese vangt (zie ook De Bo, 547), dat hetzelfde beteekent als de tegenwoordige spreekwijze, en te vergelijken is met: een blint man scoot een quackele (Prov. Comm. 343) of een blint man schiet somtyts wel een craye (Servilius, 35*; Idinau, 80; Taalgids V, 168). Zie verder Westerbaen I, 411: Oock is 't mee al waer bevonden, dat een haes voor snelle honden afgeloopen vrij en los, is gevangen van een os; Hooft, Schijnh. 407: 't Is doch wel geschiedt dat een koe een haes ving 1210. Men noemt geen koe bont, of er is een vlekje aan,d.w.z. voor een algemeen (slecht) gerucht omtrent iemand bestaat altijd wel eenige grond; immers er is geen rook zonder vuur 1211. Oude koeien uit de sloot halen,d.w.z. oude reeds lang vergeten zaken, twisten, grieven weer oprakelen. Bij Servilius, 207 luidt deze spreekwijze laet gheen oude koyen wter grachten trecken in de bet. van ne malorum memineris; bij Sewel, 403: De verdronke koe uit de sloot haalen (de slaapende hond wakker maaken), to revive or renew a quarrel; Halma, 275. De bedoeling zal geweest zijn, koeien die al lang verdronken zijn, weer uit de gracht ophalen, hetgeen we meenen te mogen opmaken uit Gew. Weeuw, II, 24: Zy haalen koejen uit de sloot, die dertig jaar verdronken zijn geweest; Pamfl. Muller no. 3338, samenspr. c. 45: Dat zijn oude verdroncken koeyen uit de sloot gehaelt; Pers, 186 b: En alsoo hier door de oude koeyen van 't jaer 49 en 50 wierden uyt de sloot gehaelt. Zie ook nog W. Leevend I, 262; Abr. Bl. 210; V. Janus, 369; III, 36: Oude koeien stil laten liggen; Schoolm. 123. In Zuid-Nederland is deze spreekwijze algemeen in gebruik; Teirl. II, 159: oude koeien uit de gracht halen naast ge moet geen ouwe peerden uit de gracht halen (Antw. Idiot. 1962); zie Joos, 108; 147; Schuermans, 269; Waasch Idiot. 359; Villiers, 65; Volkskunde IX, 204, evenals in het Friesch: hy hellet âlde ky út 'e sleat, waarnaast ook bekend is gjin âlde kestanjes út it fjûr helje, geen oude grieven opperen. Zie verder Harreb. III, 263. 1220. Over koetjes en kalfjes praten,d.w.z. over onverschillige, onbeduidende zaken praten. Zie Van Effen's Spect. IX, 11: Nadat we so wat van koetjen en kalfjen epraet hadden; bl. 237: Eens mee praaten van het mooi weer, van het courant nieuws, en gelyk men zegt, van 't koeitje, en 't kalfje; Harrebomée, I, 356; Van Eijk, II, 56; Falkl. IV, 115; Schoolm. 18; 't Daghet XII, 190. De uitdr. zal eerst gezegd zijn van boeren, die over hun vee praten (vgl. mnl. spreken van Bouwijns heynst; zie Mloop. II, 796), over alledaagsche dingen, en later in ruimere toepassing in gebruik zijn gekomen. Vgl. Gew. Weeuw. III, 66: Van koeyen en kersseboomen praaten; het gron. over land en zand proaten, d.i. bebouwd en onbebouwd land (Molema, 236 b); Villiers, 65; in Amsterdam: kletse, prate van ouwe Jan en van jonge Jan; fri. prate oer haven en staven; in Zuid-Nederland: van land en zand kouten; van kraaien en duiven spreken (Volkskunde, XIV, 145; Waasch Idiot. 193 b). Overige werken
Julius Pokorny (1959), Indogermanisches Etymologisches Wörterbuch, Bern.gu̯ou- ‘Rind’, m. f. Nom. Sg. gu̯ōus, Gen. gu̯ous (und gu̯ou̯os?), Akk. gu̯ōm, Lok. gu̯ou̯i
Ai. gáuḥ m. f. ‘Rind’ (= av. gāuš ds.), Gen. góḥ (= av. gāuš), Dat. gáve (= av. gave), Lok. gávi (= lat. Abl. boue), Akk. gā́m (auch 2silb., wie av. gąm); Pl. Nom. gā́vaḥ (= av. gā̆vō), Gen. gávām (= av. gavąm), Akk. gā́ḥ (= av. gā̊, idg. *gu̯ōs, gr. dor. βῶς) ; davon gō-pā́-ḥ ‘Hirt’, gōpāyáti, gopayati ‘hütet’, usw.; WP. 1696 f., WH. I 112, 118, Trautmann 94, Schwyzer Gr. Gr. I 577, 708. Woordenboek der Nederlandsche taal (WNT) & Middelnederlandsch woordenboek (MNW) & Vroegmiddelnederlands woordenboek (VMNW) & Oudnederlands woordenboek (ONW) – alle onderdeel van de Geïntegreerde Taalbank (GTB)Zoek dit woord op in het WNT, MNW, VMNW, ONW. |