Meehelpen? Ga naar etymologieWiki
![]()
|
kletsmajoor - (iemand die veel en onbeduidend praat)Etymologische (standaard)werken
M. Philippa, F. Debrabandere, A. Quak, T. Schoonheim en N. van der Sijs (2003-2009) Etymologisch Woordenboek van het Nederlands, Amsterdamkletsen ww. ‘met klinkend geluid slaan; babbelen’ Thematische woordenboeken
M. De Coster (2007), Groot scheldwoordenboek: van apenkont tot zweefteef, Antwerpenkletsmajoor: oorspronkelijk soldatentaal voor een legerpredikant; in algemeen gebruik: een praatziek iemand; kletskous; leuteraar. Nevenvorm van kletsmeier*. Bij Boekenoogen vinden we de variant kletskamizool. Er bestaat ook een werkwoord kletsmajoren (opgetekend door Van Ginneken, 1913). Vgl. Duits Quasselmeier. Fransen gebruiken de term moulin à paroles. Het woord Kletsmajoor heeft nu eenmaal een ongunstige beteekenis. Noch advocaat, noch predikant, noch iemand anders zal het vleiend vinden met dat woord aangesproken of betiteld te worden. (De Groene Amsterdammer, 29/11/1914) Overige werken
Woordenboek der Nederlandsche taal (WNT) & Middelnederlandsch woordenboek (MNW) & Vroegmiddelnederlands woordenboek (VMNW) & Oudnederlands woordenboek (ONW) – alle onderdeel van de Geïntegreerde Taalbank (GTB)Zoek dit woord op in het WNT, MNW, VMNW, ONW. |