Meehelpen? Ga naar etymologieWiki
![]()
|
klappen - (een ploffend geluid geven; babbelen, kletsen)Etymologische (standaard)werken
M. Philippa, F. Debrabandere, A. Quak, T. Schoonheim en N. van der Sijs (2003-2009) Etymologisch Woordenboek van het Nederlands, Amsterdamklappen ww. ‘een ploffend geluid geven’; (BN) ‘babbelen, kletsen’ P.A.F. van Veen en N. van der Sijs (1997), Etymologisch woordenboek: de herkomst van onze woorden, 2e druk, Van Dale Lexicografie, Utrecht/Antwerpenklappen* [klappen geven, praten] {clappen [babbelen, klapperen] 1201-1250} van klap, klanknabootsend gevormd, vgl. kleppen [praten]. J. de Vries (1971), Nederlands Etymologisch Woordenboek, Leidenklappen ww., mnl. clappen ‘klappen, klapperen, kloppen, babbelen’, mnd. klappen ‘een hard geluid maken’, ohd. chlaphōn, klaffōn ‘klapperen, een hard geluid maken’ (mhd. klaffen ‘babbelen’), ofri. biklappia ‘beschuldigen’, me. clappen ‘klappen, kloppen’, on. klappa ‘slaan, kloppen’; met -p- o. klapen ‘klapperen’. — > fra. clapper noordfra. sedert 16de eeuw, vooral ‘met de tong een geluid maken’ (Valkhoff 91). — Zie ook: kleppen. Typische klankwoorden, naast zulke als klateren en ofri. kaltia ‘spreken’, die men zou kunnen verbinden met kallen (IEW 350-1). O. Haas, Die Sprache 4, 1958, 101-2 wil klappen en kloppen niet als klankwoorden beschouwen maar verbindt ze met klieven als termen van het tot in de steentijd teruggaande steenhouwen. Daarom plaatst hij naast klappen gr. gláphō ‘uithollen, stampen’ (weinig overtuigend). N. van Wijk (1936 [1912]), Franck's Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, 2e druk, Den Haagklap znw., mnl. clap m. (v.) “gebabbel, klepper (voorwerpsnaam)”. = ohd. claph in ana-claph m. “het botsen” (: nhd. klaff), nhd. klapp (oorspr. ndd.) m. “klap (geluid)”, on. klapp o. “slag”. Van klappen ww., mnl. clappen “klappen, klapperen, kleppen, kloppen, babbelen”. Verwant resp. identisch met ohd. chlaphôn, klaffôn “klapperen, een hard geluid geven” (mhd. klaffen ook “babbelen”; nhd. klaffen), mnd. klappen “een hard geluid geven, (ook klaffen) babbelen”, os. klapen “klapperen” (klapunga v. “tandengeklapper”), ofri. bi-klappia “beschuldigen”, meng. clappen “klappen, kloppen” (uit ’t Noorsch? eng. to clap), on. klappa “slaan, kloppen”. Met umlaut mnl. cleppen “kleppen, ratelen”, cleppe (m. v.?) “klep, klap, ratel” (nnl. kleppen, klep) = mnd. kleppen “kleppen, luiden”, kleppe v. “deurklink”, owfri. kleppa “luiden, geluid geven”, ags. clæppan “kloppen”; vgl. ook laat-mhd. klepfern “klepperen” = ndl. klepperen (sedert Kil.). Onomatopoëtische woordfamilie, in associatie getreden met die van klak. Zie klepel. Vgl. ook kloppen. — Klap “slag” ook in eensklaps bijw., nog niet bij Kil. Bezwaarlijk een volksformatie. — klapperen ww. Sedert het Mnl. Mhd. Mnd. — klappertanden ww.: Kil. kleppertanden, mnl. clippertanden, cliptanden. J. Vercoullie (1925), Beknopt etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, Den Haag / Gentklappen ono.w., in alle bet. van klap: onomat.; z. ook kleppen en kloppen. Dialectwoordenboeken en woordenboeken van variëteiten van het Nederlands
F. Aarts (2017), Etymologisch Dictionairke vaan ’t Mestreechs, Maastrichtklappe (ww.) praten, kletsen; Sermoen euver de Weurd (18e eeuw) klappe, Vreugmiddelnederlands clappen <1240>. F. Debrabandere (2011), Limburgs etymologisch woordenboek: de herkomst van de woorden uit beide Limburgen, Zwolleklappen, kleppen, ww.: praten, babbelen, kletsen. Kleppen m.n. in de bet. ‘klikken’; ook Rijnl. klappen ‘verraden’. Algemeen Vl. en Br. Mnl. clappen ‘klappen, snappen, babbelen, vertellen’, Vnnl. 1534 clepper ‘babbelaar, verklikker’, Hasselt (Gessler); 1562 clappen, driven oft yet overdraghen ‘rapporter ou caqueter’, clap oft caut ‘babil ou caquet’ (Lambrecht), 1599 klappen ‘babbelen’, klapper ‘aangever’ (Kiliaan). Mhd. klaffen ‘babbelen’. Afgeleide bet. van het klanknabootsende woord klappen ‘een luide klap geven, geluid maken’. Ohd. chlaphôn, klaffôn ‘een hard geluid maken’, Me. clappen ‘klappen, kloppen’, On. klappa ‘slaan, kloppen’. Hieruit ook Noordfr. clapper ‘met de tong een geluid maken’. Vgl. D. Klappe ‘bek, snater’, m.n. in de uitdr. halt die Klappe ‘hou je snater’. F. Debrabandere (2010), Brabants etymologisch woordenboek: de herkomst van de woordenschat van Antwerpen, Brussel, Noord-Brabant en Vlaams-Brabant, Zwolleklappen, ww.: praten, babbelen. Ook Vlaams. Mnl. clappen ‘klappen, snappen, babbelen, vertellen’, Vnnl. clappen, driven oft yet overdraghen ‘rapporter ou caqueter’, clap oft caut ‘babil ou caquet’ (Lambrecht), klappen ‘babbelen’ (Kiliaan). Mhd. klaffen ‘babbelen’. Afgeleide bet. van het klanknabootsende woord klappen ‘een luide klap geven, geluid maken’. Ohd. chlaphôn, klaffôn ‘een hard geluid maken’, Me. clappen ‘klappen, kloppen’, On. klappa ‘slaan, kloppen’. Hieruit ook Noordfr. clapper ‘met de tong een geluid maken’. Vgl. D. Klappe ‘bek, snater’, m.n. in de uitdr. halt die Klappe ‘hou je snater’. F. Debrabandere (2007), Zeeuws etymologisch woordenboek: de herkomst van de Zeeuwse woorden, Amsterdamklappen ww.: klikken, verklappen. Afgeleid uit oorspr. klappen ‘praten, babbelen’. Mnl. clappen ‘klappen, snappen, babbelen, vertellen’, Vnnl. clappen, driven oft yet overdraghen ‘rapporter ou caqueter (d.i. klikken)’, clap oft caut ‘babil ou caquet’ (Lambrecht), klappen ‘babbelen’ (Kiliaan). Mhd. klaffen ‘babbelen’. Afgeleide bet. van het klanknabootsende woord klappen ‘een luide klap geven, geluid maken’. Ohd. chlaphôn, klaffôn ‘een hard geluid maken’, Me. clappen ‘klappen, kloppen’, On. klappa ‘slaan, kloppen’. Hieruit ook Noordfr. clapper ‘met de tong een geluid maken’. Samenst: klapbakkes, klapsmoel, klapspane ‘klikspaan’, klapkonte ‘kletswijf’. Afl. klapper ‘klikspaan’. F. Debrabandere (2005), Oost-Vlaams en Zeeuws-Vlaams etymologisch woordenboek: de herkomst van de Oost- en Zeeuws-Vlaamse woorden, Amsterdamklappen (B, E, G, W, ZO), ww.: praten, babbelen. Mnl. clappen 'klappen, snappen, babbelen, vertellen', Vnnl. clappen, driven oft yet overdraghen 'rapporter ou caqueter', clap oft caut 'babil ou caquet' (Lambrecht), klappen 'babbelen' (Kiliaan). Mhd. klaffen 'babbelen'. Afgeleide bet. van het klanknabootsende woord klappen 'een luide klap geven, geluid maken'. Ohd. chlaphôn, klaffôn 'een hard geluid maken', Me. clappen 'klappen, kloppen', On. klappa 'slaan, kloppen'. Hieruit ook Noordfr. clapper 'met de tong een geluid maken'. F. Debrabandere (2002), West-Vlaams etymologisch woordenboek: de herkomst van de West-Vlaamse woorden, Amsterdamklappen, ww.: praten, babbelen. Mnl. clappen ‘klappen, snappen, babbelen, vertellen’, Vroegnnl. klappen ‘garrire, blaterare, fabulari’ (Kiliaan). Mhd. klaffen ‘babbelen’. Afgeleide bet. van het klanknabootsende woord klappen ‘een luide klap geven, geluid maken’. Ohd. chlaphôn, klaffen ‘een hard geluid maken’, Me. clappen ‘klappen, kloppen’, On. klappa ‘slaan, kloppen’. Hieruit ook Noordfr. dapper ‘met de tong een geluid maken’. J. van Donselaar (1989), Woordenboek van het Surinaams-Nederlands, Muiderbergklappen (klapte, heeft geklapt), (ook:) slaan. Ze heeft gehuild. Mijn oom heeft haar geklapt, vertelt ze me en dat mijn eten in de keuken staat (Ferrier 1968: 106). - Etym.: Van het zn. ’klap’. AN k. = o.m. SN bossen* (A. 1) en kloppen* (1). — Zie ook: klap* draaien, slaan*. Uitleenwoordenboeken
N. van der Sijs (2010), Nederlandse woorden wereldwijd, Den Haag; met aanvullingen uit Uitleenwoordenbank 2015klappen ‘klappen geven; applaudiseren’ -> Kupang-Maleis kaláp ‘klappen geven’; Sranantongo klapu ‘applaudiseren’. Dateringen of neologismen
R. Schutz (2007), Brekend nieuws, Nijmegenklap je handen. Letterlijke vertaling van Engels clap your hands = klap in je handen; Haal zo vals uit als je kunt, schud je hoofd en je heupen en klap je handen. (2005); Zwaai die sjaaltjes in het rond, spring met je voeten van de grond, zwaai je armen heen, en weer klap je handen keer op keer, want er word weer gescoord, door ons super feyenoord; Kom op, klap je handen En laat me horen dat je ja zegt! N. van der Sijs (2001), Chronologisch woordenboek: de ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, Amsterdamklappen* praten 1240 [Bern.] klappen* klappen geven 1627 [WNT] Idioomwoordenboeken
F.A. Stoett (1923-1925), Nederlandsche Spreekwoorden, Spreekwijzen, Uitdrukkingen en Gezegden, drie delen, 4e druk, Zutphen1167. Het klappen van de zweep kennen (of verstaan),d.w.z. er alles van weten, goed op de hoogte van iets zijn, evenals een voerman het klappen van de zweep verstaat. Vgl. Harreb. II, 395 a: Die voerman geweest is, kent het klappen van de zweep (of is het klappen van de zweep gewoon); Jord. 148; Het Volk, 17 Febr. 1914, p. 3 k. 2; 25 Juni 1914. p. 2 d. 3; Falkl. VII, 82; Dievenp. 16; fri. hy kin 't klappen fen 'e swipe wol; bij Draaijer, 20 en Gunnink, 150: hij kent het knappen van de zweppe; Afrik. hy ken die klap van die sweep. In Zuid-Nederland: de slag (of de klets) va de zweep kennen, weten wat men te doen heeft, hoe men 't moet aanleggen (Antw. Idiot. 664; 1111); de klitsoor kennen, weten wat men te doen en te laten heeft (Antw. Idiot. 1821). 1706. Zijne ooren mogen (of kunnen) schudden, dat ze klappen.Deze dial. uitdr. was vroeger algemeen bekend 2014. Uit de school klappen.Eig. gezegd van schooljongens, vertellen wat er in de school gebeurd is; bij uitbreiding ‘uitbrengen wat ergens tusschen de muuren, en in 't geheim geschied’ (Tuinman I, 335). De uitdr. komt in de 16de eeuw voor bij Goedthals, 127: niet te clappen wter schole, aldaar als synoniem opgegeven van tis onder die roosen gheseyt. Zie verder Volksb. XII, 55; Valcooch, Regel der Duytsche Schoolmeesters, 25; Kluchtspel I, 160 (anno 1583); Com. Vet. 7; Langendijk, Wederz. Huwelyksbedr. vs. 264; Van Effen, Spect. VII, 146; Harreb. II, 257 a; Potgieter, Schetsen en Verh. II, 3; voor Zuid-Nederland zie Joos, 83; Teirl. II, 98; Waasch Idiot. 344: uit de biecht 2440. Een oud voerman hoort nog graag het klappen van de zweepd.i. men hoort en doet nog gaarne hetgeen ons in de jeugd het meest bezig hield of vermaakte; ‘een afgeleefde liefhebber van de vrouwen hoort nog gaarne over de sekse en het minvermaak spreken’ (Weiland). Vgl. Campen, 127: Een olt Voerman hoert noch het knappen van der sweepen geerne; Sart. III, 3, 97: Een out wagenaer hoort noch geern het klappen van de sweep ter verklaring van lupus pilum mutat non mentem; III, 8, 87; Cats, I, 537: Een out voerman hoort gaerne 't geklap van de sweep: Westerbaen II, 660; Coster, 524, vs. 883; Brederoo I, 230, vs. 465: Ick slacht de ouwe wagenaers, ick hoor gaeren 't clappen van de swiep; II, 204, vs. 1498; R. Ansloo, 297; Asselijn, 302; Van Effen, Spect. III, 64: Men zoende lustig aan beide kanten, 't geen my niet kwalyk aanstond volgens het bekende spreekwoord, dat oude voerluiden nog graag het klappen van de zweep horen; Sewel, 901; Halma, 266: Een oud voerman hoort nog gaerne het klappen van de zweep, proverbe burlesque qui signifie, qu'un vieillard qui n'est plus en état de caresser une femme, en parle encore souvent avec plaisir; Tuinman I, 161; Harrebomée II, 395 b; fri. alde foerljue hearre graech it klappen fen 'e swipe; Joos, 140; Waasch Idiot. 772. Syn. was een out jager hoort gaerne van de weyery; zie Mergh, 23; Cats I, 537, waar gewezen wordt op het fr. il souvient toujours Robin de ses flûtes; en vgl. geen smid zoo oud of hij vraagt nog gaarne naar ijzer en kolen (Harreb. I, 360); een oude bok (of geit) lust nog wel een groen blaadje, gezegd van een ouden snoeper (zie o.a. Menschenw. 13; Nederland, Juni 1914, p. 159); syn. oude katten lusten ook melk (Harreb. II, 77); hd. alte Ziegen lecken auch gerne Salz; eng. an old hunter loves to talk of game. Overige werken
Woordenboek der Nederlandsche taal (WNT) & Middelnederlandsch woordenboek (MNW) & Vroegmiddelnederlands woordenboek (VMNW) & Oudnederlands woordenboek (ONW) – alle onderdeel van de Geïntegreerde Taalbank (GTB)Zoek dit woord op in het WNT, MNW, VMNW, ONW. |