Meehelpen? Ga naar etymologieWiki
![]()
|
houden - (niet afstaan)Etymologische (standaard)werken
M. Philippa, F. Debrabandere, A. Quak, T. Schoonheim en N. van der Sijs (2003-2009) Etymologisch Woordenboek van het Nederlands, Amsterdamhouden ww. ‘niet afstaan’ P.A.F. van Veen en N. van der Sijs (1997), Etymologisch woordenboek: de herkomst van onze woorden, 2e druk, Van Dale Lexicografie, Utrecht/Antwerpenhouden* [niet afstaan, tegenhouden] {oudnederlands halden 901-1000, middelnederlands houden, holden [bewaken, behouden, hoeden (van vee), verzorgen, houden]} oudsaksisch haldan [hoeden, weiden], oudhoogduits haltan, oudfries halda, oudengels healdan, oudnoors halda, gotisch haldan; buiten het germ. latijn celer [snel, eig.: voortgedreven, druk bezocht], grieks kellein [naar land drijven (overgankelijk)], oudindisch kalayati [hij drijft voort]; de betekenis ‘hoeden van vee’ is waarschijnlijk de oudste. De uitdrukking houden van betekende in het middelnl. ‘iets in leen hebben van’, ‘iemands vazal zijn’, vandaar ‘om iem. geven’ en ten slotte ‘iem. beminnen’. Ook het houden met iemand komt voor in middelnederlands hem houden met enen [zich aansluiten bij iem., zijn partij kiezen]. J. de Vries (1971), Nederlands Etymologisch Woordenboek, Leidenhouden ww., mnl. houden ‘behoeden, bewaren, houden, bezitten, besturen’, os. haldan ‘zorgen voor, zich houden aan, houden van’, ohd. haltan ‘behoeden, verzorgen, bewaren’, ofri. halda ‘houden, vasthouden, handhaven, bewaren, verhinderen’, oe. healdan ‘houden, bewaren, bewaken, zorgen voor, besturen, inhouden, verhinderen, standhouden’, on. halda ‘vasthouden, behouden, bewaren, bezitten, handhaven, menen, houden voor’, got. haldan ‘hoeden, weiden’. — Neemt men als oudste bet. aan ‘vee hoeden’ (W. P. Lehmann, Lang. 18, 1942, 129), dan kan men vergelijken gr. kélomai ‘drijf voort’, boukólos ‘veeherder’, oi. kaláyati ‘vee drijven, houden, dragen’, lat. celer ‘snel’ (IEW 548). N. van Wijk (1936 [1912]), Franck's Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, 2e druk, Den Haaghouden ww., mnl. houden “behoeden, zorgen voor, bewaren, houden, vasthouden, bezitten, besturen, inhouden”. = ohd. haltan “behoeden, verzorgen, bewaren” (nhd. halten), os. haldan “behoeden, zorgen voor, zich houden aan, vieren, houden voor”, ofri. halda “houden, vasthouden, handhaven, zich houden aan, in stand houden, bewaren, behouden, verhinderen”, ags. healdan “houden, bewaren, bewaken, zorgen voor, besturen, hebben, inhouden, verhinderen, standhouden” (eng. to hold), on. halda “vasthouden, behouden, bewaren, zich houden aan, bezitten, handhaven, meenen, houden voor, aansturen op”, got. haldan “hoeden, weiden”. Men houdt de ð (: zw. hålla met germ. þ) voor formantisch en vergelijkt ier. bua-chaill “herder”, gr. kéllō “ik drijf”, kélomai, “ik spoor aan”, bou-kólos “koeherder”, oi. kaláyati “hij drijft, houdt, draagt”, waarbij sommigen nog lat. celer “snel” brengen. Als av. kǝrǝϑwan- “persoon die hoedt, bewaakt” verwant is, zou qel-t-, qel-t- reeds in ’t Idg. “hoeden” beteekend kunnen hebben. Van qel-t- “aandrijven, vlug bewegen” kan mnd. hilde, hille “vlug, ijverig” komen. Obg. kladą klasti “laden, leggen” kan nog verwant zijn (idg. qlâ-dh- of qlâ-d-), maar dat is hoogst onzeker. [Aanvullingen en Verbeteringen] houden. Bij gr. kéllō enz. mogelijk ook arm. kʿełi “roer”, alb. kał “ik sticht, richt in”. C.B. van Haeringen (1936), Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, Supplement, Den Haaghouden. Dat lat. celer ‘snel’ tot de hier besproken woordfamilie behoort, wordt tegenwoordig vrij eenstemmig aangenomen. J. Vercoullie (1925), Beknopt etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, Den Haag / Genthouden o.w., Mnl. id., Os. haldan + Ohd. haltan (Mhd. en Nhd. halten), Ags. healdan (Eng. to hold), Ofri. halda, On. id. (Zw. hålla, De. holde), Go. haldan: Germ. wrt. hald, wellicht met -d- suffix van Idg. wrt. kel: Skr. wrt. kal = drijven, Gr. kélleín = drijven, bou-kólos, Oier. bua-chaill veehoeder, koeherder. Dialectwoordenboeken en woordenboeken van variëteiten van het Nederlands
F. Aarts (2017), Etymologisch Dictionairke vaan ’t Mestreechs, Maastrichthawwe (ww.) houden; Sermoen euver de Weurd (18e eeuw) hauwen, Aajdnederlands haldan <901-1000>. J. van Donselaar (1989), Woordenboek van het Surinaams-Nederlands, Muiderberghouden (hield, heeft gehouden), (ook:) bewaren. Geef me dat geld, laat ik ’t houwen voor je (Cairo 1980b: 40). - Etym.: In AN in allerlei soortgelijke bet., maar niet precies deze. S.P.E. Boshoff en G.S. Nienaber (1967), Afrikaanse etimologieë, Die Suid-Afrikaanse Akademie vir Wetenskap en Kunshou I: vasvat; bevat; bewaar; volg; lief wees vir; vier, ens. (WAT s.v. hou1); Ndl. houden (Mnl. houden), Hd. halten, Eng. hold, mntl. verb. m. Gr. kellō, “ek dryf” en (bou)kolos, “koeiwagter”, asook m. Oind. kalayati, “hy dryf/hou”. J. du P. Scholtz (1961), Afrikaanse woorde en uitdrukkinge - eiegoed of erfgoed?, uitgegee deur Edith H. Raidt, in: Tydskrif vir Geesteswetenskappe, pp. 235-290Hou, term in albasterspel, teenoorgesteld aan tjoema, tjoens. Hou speel, Ndl. in ernst, E. for keeps. – De Taalgids I, 102 vgg.: “Houwes (uit), in ernst” (Noord-Hollands); Noord en Zuid III, 111 vgg.: “Houwes (om), bijw. Om houwers spelen. Knerren (= knikkeren) om jok of hous” (Vlaardingens); Dek 66: “Uut ôuwens spelen”. Thematische woordenboeken
J. van de Kamp en J. van der Wijk (2006), Koosjer Nederlands: Joodse woorden in de Nederlandse taal, Amsterdam; inclusief ongepubliceerde aanvullingen door de auteurshouden: (gebleven) zijn, zich bevinden: waar hou je?: waar ben je (gebleven)? (bij lectuur of gebed) | < Jidd. ‘haltn’, dat dikwijls wordt gebruikt in de betekenis ‘ergens (gebleven) zijn’, vooral bij het lezen. Mogelijk is deze betekenis geleend uit een Slavische taal, bijvoorbeeld van het Poolse ‘(za-)trzymac’, dat beide betekenissen van ‘haltn’ combineert. Leenvertalingen uit Slavische samengestelde werkwoorden zijn in het (Oost-)Jiddisch immers schering en inslag. — De rabbijn wil men niet meer lastig vallen dan nodig is, maar als straks de welgestelde gasten aan de beurt komen, zijn de ceremoniemeesters niet zo spoedig tevreden... Wij hielden echter nog bij de rabbijn. (S.M. SLAGTER, 1925) E. Sanders (2000), Jemig de pemig!: de invloed van Van Kooten en De Bie op het Nederlands, AmsterdamHou je d’r buiten Cock Op schrift wordt de uitdrukking hou je d’r buiten Cock bijna niet aangetroffen. Althans, niet zonder verwijzing naar Cor van der Laak, of Kees of Barbara van Kooten. Maar op straat of in gesprekken hoor je ’m nog wel eens, bijvoorbeeld als iemand ‘hou je d’r buiten’ zegt. De ander voegt daar dan snel ‘Cock’ aan toe, omdat klassieke citaten nu eenmaal vragen om een correcte behandeling. In haar complete vorm wordt de uitdrukking in de spreektaal meestal schertsend gebruikt om te zeggen ‘hou je mond’, ‘bemoei je er niet mee’ of ‘laat me even uitpraten’. De Cock in deze uitdrukking is natuurlijk Cock van der Laak, de vrouw van Cor. Als echtgenote van Cor verscheen zij op 7 oktober 1979 voor het eerst op de televisie. Maar twee jaar daarvoor had Barbara van Kooten al een andere ‘Cock’ gespeeld, namelijk de vrouw van Bert van Kooten, beter bekend als de geilneef. Ook deze Cockie had het zwaar, want Bert wilde, zelfs na vijftien jaar huwelijk, wel drie of vier keer per dag ‘samenleving’. Cock: ‘Toen we net getrouwd waren dacht ik, dat zakt wel af als ik eenmaal een beetje uitgezakt ben, maar het wordt steeds erger!’ Bij haar debuut staat Cock van der Laak druiven te persen in een afwasteiltje, terwijl Cor zich beklaagt over de verhoging van de accijns op sigaretten en drank. Als zij iets wil zeggen, bekt hij haar af met: ‘Hou je d’r buiten Cock.’ Dit zou een running gag worden. Meestal liet Cock zich afbekken, maar zij pleegde ook stil verzet: met gebaren of gezichtsuitdrukkingen zette zij Cor min of meer te kakken. Aan Opzij vertelde Barbara van Kooten in 1995 hoe ze aan het typetje Cock van der Laak was gekomen: Er was een vrouw nodig die Kees en Wim zelf niet wilden spelen. Het leek mij wel wat. Ik had als typetje een soort Zangeres Zonder Naam in mijn hoofd en daaruit is Cock geboren. De naam had ik ooit gehoord en hij is me altijd bijgebleven omdat ik de naam en het hoofd van de draagster zo ver van elkaar af vond staan. Cock, zo heette in mijn ogen een vlotte blondine, maar zij zag eruit als een Geertruida. Haar wilde ik worden. Ik vond het leuk om te doen, maar op het moment dat ik ondanks mijn vermomming op straat werd aangesproken, dacht ik: ik stop ermee, daar heb ik echt geen zin in. Ik wil kunnen rondlopen zonder lastig gevallen te worden. Voor tenminste twee mensen in Nederland heeft de uitdrukking hou je d’r buiten Cock een bijzondere betekenis. De eerste is Ab Kok, inmiddels sprookjesverteller van beroep. In 1979 werd hij, vers van de pedagogische academie, aangesteld om godsdienstles te geven aan een lts. Aan Trouw vertelde hij hier later over: Jongens en godsdienst is water en vuur. Het laatste waar ze in geïnteresseerd zijn, is God en de bijbel. Wat ik niet allemaal meegemaakt heb tijdens de les: stinkbommetjes, traangas, kauwgum, passers, sneeuwballen, seksboekjes, condooms, natte washandjes... Je kon het zo gek niet verzinnen of er werd mee gegooid. [...] In die tijd hadden Van Kooten en De Bie sketches met het typetje Cor van der Laak. Die had een vrouw: Cock (‘hou je d’r buiten’) en een debiele zoon Ab (‘hou je d’r buiten’). Moet je toevallig Ab Kok heten. Kwam ik daags na zo’n uitzending op school, riepen collega’s vanuit de lerarenkamer naar mij: ‘Hou je d’r buiten, Kok!’ Als kinderen merken dat er om jou gelachen wordt, kun je het verder wel vergeten. Of premier Wim Kok ooit de sketches van Cor, Ab en Cock heeft gezien is niet bekend, maar zo niet, dan heeft hij er in 1996 zeker navraag naar gedaan. De Socialistische Partij maakte toen reclame met een spotprent van Bolkestein en Kok. Kok staat schuin achter Bolkestein en probeert iets te zeggen, maar hij komt niet verder dan ‘Mijnheer de voorz...’. Bolkestein ontneemt hem het woord met een arrogante blik en met een kleine variant op een gevleugeld woord: ‘Hou je d’r buiten, Kok!’ Zie ook Cor van der Laak; en wel hierom en van die dingen dus. T. Pluim (1911), Keur van Nederlandsche woordafleidingen, PurmerendHouden bet. oorspr. vee hoeden, weiden, bewaken; hieruit ontwikkelde zich onze tegenwoordige bet., n.1.: vasthouden, niet loslaten, niet afgeven. W. de Vreese (1899), Gallicismen in het Zuidnederlandsch, Genthouden (II) (houden van). - In het Fransch beteekent tenir de - o.a. ook gelijken op -, aarden naar iemand. Het is een ergerlijk gallicisme daar houden van voor te gebruiken. || Terwijl hij zeer persoonlijke eigenshappen bezit, houdt hij echter iets van Steen, De Brouwer en Van Ostade, GEIREGAT, Holl. Schilderk. 130. houden (III) (een rang houden). - Deze uitdrukking is blijkbaar vertaald naar fr. tenir un (certain) rang; in het Nederlandsch zegt men een zekeren rang innemen. || Onder de schilders der Hollandsche elegante wereld schijnt Caspar Netscher ons den derden rang te houden, GEIREGAT, Holl. Schildersch. 136. houden (IV) (iets van iemand houden). - Men zegt in het fr. tenir quelque chose de quelqu’un, maar dat kan men in het Nederlandsch niet vertalen met iets van iemand houden. Onze taal vereischt iets van iemand hebben, hooren, vernemen. || Ze slapen samen, zeg ik u; ’k houd het van iemand die het zag, C. BUYSSE in Nederl. Mus. 31, 8. zich houden. - Naar het voorbeeld van fr. se tenir wordt zich houden op de onderstaande plaats gebruikt in den zin van zich ophouden, vertoeven, verblijven, doch dit is in strijd met het Nederlandsch taalgebruik. || Zijn zij dan zelden bij elkander? - Zoolang de jonkheer hier toeft, neen. Maar hij is soms dagen lang van hier. Hij houdt zich steeds op ’t water! GITTENS, Paris. 36. [verkeerd gebruik van een voorzetsel o.i.v. het Frans] houden (I) (aan iets houden). - Een der meest verspreide gallicismen is het gebruik van houden aan iets, vertaling van fr. tenir à quelque chose, wat in het Nederlandsch luidt aan iets hechten, prijs op iets stellen, op iets gesteld zijn. Soms, ofschoon minder vaak, leest men zelfs aan iets of iemand houden, waar van iets of iemand houden vereischt wordt. Aan iets houden kan alleen gebruikt worden met eene zaak als onderwerp, en beteekent dan vast zijn aan iets, kleven aan iets; of, met een persoon als onderwerp, maar dan wederkeerig gebruikt: zich aan iets houden, daar aan vasthouden, daar bij blijven, er niet van afwijken. || Hij (zeker professor) ... hield er bijzonder aan dat zijne hoorders hem goed verstonden, G. BERGMANN, Gedenkschr. 129. Claes hield er aan, zich hierover te verontschuldigen, 166. Hij (Willem I) hield er ... aan, te toonen dat hij de personen kende, met welke hij in aanraking moest komen, 174. De vroolijkste onder hen hielden er gewoonlijk aan, den avond in het Pannenhuis door te brengen, 207. Ik hield er aan zelf hem bij zijne familie te kunnen brengen, SLEECKX 1, 272. Hoezeer hij er aan hield, dat men zijn gevoelen eerbiedigde, 3, 83. Gij schijnt er aan te houden dat ik hertrouw, 5, 108. Ik houd vooral aan zijne achting, 5, 133. Hij houdt te zeer aan het meisje, 5, 189. Aan de stad houden, 5, 197. Daarvoor houdt hij te veel aan wat hij de eer, de eer des krijgsmans noemt, 5, 204. Die echtvereeniging, hals over kop gesloten, om Loken het bewijs te leveren, hoe weinig hij aan haar hield, was niet voorspoedig, 14, 166. ’t Is u niet onbekend ... hoezeer ik aan ons vak houd, 15, 235. Wij leven in eenen tijd, dat iedereen er aan houdt ... deel te maken van het bestuur des lands, 15, 238. Gij verkoost hier te blijven, wijl gij aan de werf ... hieldt, 16, 11. Hij hield ... aan de eer; doch hij hield nog meer aan het geluk van zijnen zoon, 16, 179. Ik (houd) er aan u te verklaren, dat ik hem rechtzinnig bewonder, 16, 206. Veel schijnen de meesten er aan te houden om de uitspraak weder te geven, DELGEUR in Versl. Vl. Ac. 1888, 156. Ik hoû sterk aan dat meubelstuk, SNIEDERS 5, 81a. De jonge Vlamingen van mijnen jongelingstijd hielden, na een dag van druk werk ... veel aan eenige uren uitspanning, SNIEDERS, Sniderien 101. Hij hield er aan zich als een “banjerheer” voor te doen, 125 (men zegge: hij deed zich gaarne als een banjerheer voor). Ik heb er ook aan gehouden zorgvuldige tafels van zaken, personen en plaatsen op te stellen, DE PAUW, Voorgeb. XXII. Hij heeft er aan gehouden, dat wij op ons eigen terrein, in een ons eigen lokaal zouden blijven voortbloeien en groeien! DE PAUW, Versl. Vl. Ac. 1888, 339. Mijnheer Blocus hield er aan ... zijne vrouw ook een geschenk te koopen,V. LOVELING, Nov. 191. De voogd ... hield er aan, dat haar bruidegom de eigendommen zijner aanstaande vrouw kennen zou, 196. Hij hield er aan bij die plechtigheid tegenwoordig te zijn, V. LOVELING, Vl. Gew. 50. Aan dat bezoek hield Jozef niet veel, LOVELING, Sophie 143. Hij hield er aan zelf de mis van den Heiligen Geest te zingen om den zegen des hemels over de nieuwe school te doen nederdalen, 251. Bal hield ... aan dat huisje: hij was er geboren en grootgebracht, 351 (zie ook V. LOVELING, Pol. en Theod. 52; Hoofd v. ’t huis 42, 202, 224). Omdat de geachte schrijver eraan hield te toonen, dat hij de volktaal gebruikt, CLAES 88. menschen ... die te weinig aan het geld houden, ROOSES, Antw. Schildersch. 1, 151. Hij hield er aan ze naar de natuur te schilderen, 1, 207. Zijne oudheden, waar hij veel aan hield, 2, 90. Wat Rubens over hem dacht en hoe hij aan hem hield, blijkt uit eenen brief van 3 Juli 1625, 2. 93. Rubens ... hield er aan de onderhandelingen voort te zetten, 2, 135. Hij (Conscience) (hield) er meer aan zijne taalgenoten tot de Vlaamschgezindheid dan tot het liberalismus te winnen, ROOSES, N. Schetsenb. 317. Zij (t.w. “onze jongste dichters”) houden er minder aan de klok te zijn, die de wereld wekt, zooals Vuylsteke hun ried te worden, dan wel de tiktak, die haar in slaap wiegt, ROOSES, Derde Schetsenb. 9. De schrijvers ... (houden) er niet bijzonder aan door het weinig ontwikkelde publiek ... begrepen en genoten te worden, 33. Wij houden er aan luide te verklaren, dat enz. 307. Wij nemen aan en houden er aan dat enz., ROOSES in De Toekomst 34, 91. Op dien dag van vermaak ... houdt elke loteling er min of meer aan, om eens de dorpsjongens van denzelfden leeftijd als hij weer bijeen te zien, DE VOS, Vl. Jong. 131. Zijne vrienden, waaronder er zijn die, als tafelschuimers gekend, aan zijn gezelschap houden, BULTYNCK, Vl. Beeld. 157. Ik moest in den gang wachten naar Mevrouw. Deze houdt er aan mij altijd zelve te betalen, SEGERS, Gelukkig 13. Ik (houd) eraan te bevestigen ... dat het welgelukken van dit gedeelte van het feest grootendeels aan de Heeren Commissarissen .. te danken was, SEGERS, Vondel1 34. Wanneer men beseft ... hoe waar en hoe bekoorlijk hij het huwelijksgeluk wist voor oogen te houden, moet het ons niet verwonderen, dat de jonggehuwden er niet weinig aan hielden, den grooten dichter (Vondel) aan de bruiloftstafel te zien plaatsnemen, 176. Ik (houd) eraan te verklaren, dat ik hier, zoomin als in mijne andere studiën, de gelegenheid wil laten voorbijgaan het verbazend dichterlijk genie des grooten Nederlanders te doen uitschijnen, SEGERS, Vondel2 122. Zoolang er verschillende volksrassen zijn, zullen deze aan datgene houden wat hunne eigenaardigheid uitmaakt, aldus in de eerste plaats aan hunne eigene taal, SEGERS in De Toekomst 30, 47. Wij houden er aan, dat de leerling van de eerste oefeningen af leest en verstaat, leest om te verstaan, H. T(EMMERMAN) in De Toekomst 31, 204. Weldra zou men zien, wie nog aan zijn geloof hield en wie niet, TEIRL.-STIJNS, Arm. Vl. 2, 195. Ghijsels hield er stellig aan dat Willem zaakwaarnemer zou worden, STIJNS, In de Ton 34. Ik houd er aan te bestatigen, dat het twaalf uren was, SMITS, Uit het Lev. 60. Als hij nog aan het leven houdt, dan is ’t, omdat het nu en dan van die oogenblikken biedt, die veel leed vergelden, MOORTGAT, Versleten 34. Hij hield er aan dat zijn meisje (d.i. dochter) geen vieille-fille werd, BUYSSE, Wroeging 16. Te vergeefs had Gilbert er bij Pinnoy op aangedrongen om hem dezen weinig verheven klinkenden volzin te doen weglaten. Pinnoy hield er aan als aan zijn leven, BUYSSE in De Gids 1894, III, 22. Gilbert hield hardnekkig aan de uitvoering van heel zijn plan, 25. Hij hield er aan om ... de vergadering ten minste een algemeen gunstigen indruk achter te laten, 57. Hij hield nu toch eenmaal aan het bezit van die schilderij, BUYSSE in Tweemaandel. Tijdschr. 1, 33. De stad Antwerpen ... had er aan gehouden die plechtigheid ... zoo indrukkend mogelijk te maken, WATTEZ in Holl.-Vlaand. 2. 88. De Walen (houden) aan hunne voorrechten, 2, 94. Hij houdt sterk, zoo ’t schijnt, aan de uitdrukking taalpolitie, WATTEZ in Het Belfort 1895, I, 82. Hij houdt er aan, de heiligen voor een goed aandeel te doen tusschenkomen in de natuurlijkste gebeurtenissen, V. D. WEGHE, Proefschr. 37. Ik wil mijnen onderdanen toonen dat ik er aan houd de wetten des lands te handhaven, MILLECAM, Finh. en Lieder. 2, 181 (zie ook nog SLEECKX 1, 10; 2, 190; 3, 135 en 269; 5, 245; 14, 51, 87, 88 en 180; 16, 266 enz.). Uitleenwoordenboeken
N. van der Sijs (2010), Nederlandse woorden wereldwijd, Den Haag; met aanvullingen uit Uitleenwoordenbank 2015houden ‘niet afstaan, tegenhouden’ -> Fries derop neihâlde ‘erop na houden, bezitten’; Negerhollands hou, how ‘bewaren, onder toezicht houden, behouden, onderhouden, afgaan op (aanhouden op)’; Berbice-Nederlands hau ‘niet afstaan, tegenhouden’. Dateringen of neologismen
N. van der Sijs (2001), Chronologisch woordenboek: de ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, Amsterdamhouden* niet afstaan, tegenhouden 0901-1000 [WPs] Idioomwoordenboeken
F.A. Stoett (1923-1925), Nederlandsche Spreekwoorden, Spreekwijzen, Uitdrukkingen en Gezegden, drie delen, 4e druk, Zutphen865. Iemands (heele) hebben en houden,d.w.z. iemands have en goed, al wat hij bezit. In de middeleeuwen komt de verbinding houden ende hebben voor in den zin van voortdurend bezitten, syn. van besitten ende houden; eng. to have and to hold. Beide wkw. drukken hetzelfde begrip uit, nl. dat van ‘bezitten’. Zie Mnl. Wdb. III, 634; Ndl. Wdb. VI, 185; Nkr. III, 31 Jan. p. 2: Och, arme kerel, heb jij in den zomer heel je hebben-en-houen opgegeten? Syn. Met al zijn hebben en zijn (in B.B. 299). 968. Houden van iemand,d.w.z. iemand liefhebben. In de middeleeuwen beteekent houden van iets in leen hebben van, iemands vasal zijn (fr. tenir (un fief) de quelqu'un), afhankelijk zijn; vandaar om iemand geven, zich om iemand bekommeren; ophebben met (vooral in de uitdr. vele van hem selven houden, d.i. hoogmoedig, ingebeeld zijn), waaruit zich de tegenwoordige beteekenis van liefhebben, beminnen kan hebben ontwikkeld; fri. fen immen hâlde. Zie het Mnl. Wdb. III. 632-634; Ndl. Wdb. VI, 1148, maar ook in het hd. halten von einem (sich im Sinne mit halten auf einen berührend), iemand hoogachten, met iem. ophebben 969. Het houden met iemand,d.i. iemand toegenegen zijn, hem aanhangen, zijne partij kiezen; ook in ongunstigen zin met iemand heulen; verboden omgang hebben met iemand. In het mnl. beteekende hem houden met (ane, in) enen zich aansluiten bij iemand, hem als leidsman erkennen, zijne partij kiezen; vgl. Proza-Sp. 117 a: Want Cleopatra meer met haren man houdende was, dan met haren vadere. Zie ook Kiliaen: Houden, aenhouden met iemanden, stare ab aliquo, assentire alicui, fovere alicuius partes; Hooft, Ged. II, 418: Ick sweer nae wijz en wetten d' heerschappije Vgl. verder Mnl. Wdb. III, 642-643; Ndl. Wdb. VI, 1164; Halma, 228: Het met iemand houden, tenir le parti ou suivre le sentiment de quelqu'un; fr. tenir à, houden van; Zuidndl. houden aan iemand; hd. es mit jem. halten 1409. Iemand aan het lijntje houden,d.w.z. iemand vasthouden, niet loslaten, iemand door gedurig uitstellen misleiden, mnl. enen lopende houden; iemand aan (of op) het sleeptouw houden, of, zooals Vondel zegt in de Leeuwendalers, vs. 1308; Iemand aan het lange touw houden; 17de eeuw: iemand ophouden; 18de eeuw: iemand in 't lange pak laten loopen (Tuinman II, 112; C. Wildsch. IV, 310; 333); Villiers, 75. In Zuid-Nederland: iemand aan (of in) den draai of in de(n) wiggel houden (Schuerm. 103 b; Antw. Idiot. 1442; Waasch Idiot. 187 a); iemand aan den tar (vogellijm) houden (Antw. Idiot. 1225); in Limburg: iemand aan de lange lijn houden (bij Asselijn 2604. Woord houden,d.w.z. zijne belofte houden, nakomen wat men beloofd heeft. ‘Dat men zijn woord moest houden beteekende in het Germaansch, dat men het rechtens niet mocht intrekken, dat handelingen, in strijd met dat gegeven woord, rechtens nietig waren. Die verplichting sloot niet in de verplichting om te doen wat men heeft beloofd. Er bestond dan ook een groot onderscheid tusschen tenere en facere, holden en leisten, halden en geven 2441. Voet bij stuk houden (of zetten),d.i. blijven bij het onderwerp, waarover men spreekt; niet van de bate wegdraaien, zooals de Westvlamingen zeggen Overige werken
Julius Pokorny (1959), Indogermanisches Etymologisches Wörterbuch, Bern.kel-5 ‘treiben, zu schneller Bewegung antreiben’
Ai. kā̆láyati ‘treibt, trägt, nimmt wahr, hält’; WP. I 442 f., WH. I 194f.; wohl identisch mit kel-6; s. auch keleu- ‘wandern’. Woordenboek der Nederlandsche taal (WNT) & Middelnederlandsch woordenboek (MNW) & Vroegmiddelnederlands woordenboek (VMNW) & Oudnederlands woordenboek (ONW) – alle onderdeel van de Geïntegreerde Taalbank (GTB)Zoek dit woord op in het WNT, MNW, VMNW, ONW. |