Meehelpen? Ga naar etymologieWiki
![]()
|
haver - (korensoort)Etymologische (standaard)werken
M. Philippa, F. Debrabandere, A. Quak, T. Schoonheim en N. van der Sijs (2003-2009) Etymologisch Woordenboek van het Nederlands, Amsterdamhaver 1 zn. ‘graansoort van het geslacht Avena’ P.A.F. van Veen en N. van der Sijs (1997), Etymologisch woordenboek: de herkomst van onze woorden, 2e druk, Van Dale Lexicografie, Utrecht/Antwerpenhaver1* [korensoort] {haver(e) 1280} oudsaksisch haƀoro, oudhoogduits haboro, oudnoors hafri; etymologie onzeker, mogelijk verwant met latijn capron(e)ae [haar (van mensen en dieren) dat op het voorhoofd valt], in welk geval de haver naar de stekelige haren zou zijn genoemd. J. de Vries (1971), Nederlands Etymologisch Woordenboek, Leidenhaver 1 znw. v., mnl. hāver, hāvere m. v., os. haƀoro m., ohd. habaro m., on. hafri. m. N. van Wijk (1936 [1912]), Franck's Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, 2e druk, Den Haaghaver znw., mnl. hāver(e) m.v. = ohd. habaro m. (nhd. haber; hafer uit ’t Ndd.), os. haƀoro m., on. hafri m. “haver”. Het is niet geraden, ogutn. zw. dial. noorw. dial. hagre “id.” hiervan te scheiden, hoewel de consonantenwisseling bevreemdend is. De gutturaal is oud, blijkens ’t finsche leenwoord kakra “haver”. Men neemt gew. verwantschap aan met ier. coirce “haver” (kelt. *korkio- uit *kokrio-), ook wel met gr. kákhrus “geroosterde gerst”. Verwantschap met opr. kexti, oi. kaca- “haar” is waarschijnlijker: voor de bet. vgl. ier. coirce, ook wel van corc “haar” afgeleid. De germ. labiaal zal wel aan een vervorming zijn toe te schrijven, waarvan de oorzaak ons onbekend is. Verwantschap met ags. hæfer m., on. hafr m. “bok”, kymr. caer-iwrch “reebok”, lat. caper “bok”, gr. kápros “wild zwijn”, kápra aíx. Turrēnoi (Hes.), (ook nperz. čapiš “eenjarige bok”?) is minder wsch. Haver zou dan “geitenvoer” beteekenen. [NB. Ook de combinatie van lat. avêna, russ. owës, lit. aviżà “haver” met idg. *owi- (zie ooi), die voor deze woorden een grondbet. “schapenvoer” zou wsch. maken, is hypothetisch.] C.B. van Haeringen (1936), Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, Supplement, Den Haaghaver. Indien men de germ. labiaal voor oud houdt, komt de combinatie (van Petersson Balt. u. Sl. Wortstud. 19) in aanmerking met oi. çiprā̆- ‘haar’ (vgl. Charpentier KZ. 46, 30 vlg.), lat. caprônae ‘haren op het voorhoofd’. Bij deze, ook allerminst zekere, etymologie moet men ogutn. enz. hagre als een ander woord of een zeer oude vervorming beschouwen. J. Vercoullie (1925), Beknopt etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, Den Haag / Genthaver m., Mnl. havere, Os. haƀoro + Ohd. habaro (Mhd. haber, Nhd. id. en hafer): alleen in ’t Germ. van ’t vasteland; de labiaal is uit een gutt. ontstaan, zooals blijkt uit dial. Skand. hagre en het ontleende Finsch kakra + Gr. kákhrus (= *qhaghr-), Oier. coirc. Meng. haver en On. hafri zijn ontleend. Bevindt zich ook in ’t Fr. havresac = haverzak, van de voerlieden naar de krijgslieden overgegaan. — Van haver tot gort is door volksetym. vervormd uit van aver tot aver, waarin aver (Os. aƀaro, Ags. eafora) = afstammeling, zijnde een afleid. van af (z.d.w.). Dialectwoordenboeken en woordenboeken van variëteiten van het Nederlands
F. Debrabandere (2002), West-Vlaams etymologisch woordenboek: de herkomst van de West-Vlaamse woorden, Amsterdamhaverone (DB: FV), zn. v.: wilde haver. Fr. haveron ‘wilde haver’, afl. van Ndl. haver. S.P.E. Boshoff en G.S. Nienaber (1967), Afrikaanse etimologieë, Die Suid-Afrikaanse Akademie vir Wetenskap en Kunshawer I: pln. (Avena sativa, fam. Gramineae); Ndl. haver (Mnl. haver(e)), Hd. haber, verw. hoërop onseker (v. veral dVri J NEW). Thematische woordenboeken
W. Deconinck (2019), Plantennamen nader toegelicht, Kortrijk.haver
Gekweekte haver | Avena sativa L. Bijna alle vermelde grassen dragen het woord haver in hun naam, maar ze zijn niet alle taxonomisch met elkaar verwant en behoren tot verschillende geslachten. De bloempluimen van deze grassen lijken meestal wel op die van de Gekweekte haver, wat dan hun naam verklaart. Haver is een oud Germaans woord waarvan de originele betekenis onzeker is. Oot is een oud woord voor de plant Haver, afgeleid van het Oudnederlandse ate of aet dat voedsel of spijs betekent. De graanvruchten van de plant werden en worden zoals die van de Gekweekte haver als veevoer gebruikt. Dit gras wordt ook Aat en Wilde haver genoemd en waarschijnlijk is de Gekweekte haver geëvolueerd uit de Wilde haver. In het Engels draagt de Gekweekte haver de naam Oat, naam die wellicht dezelfde etymologische oorsprong als Oot heeft. In 2017 werd in Duitsland de Gekweekte haver als geneeskrachtige plant van het jaar uitgeroepen. Vroege haver, ook soms Paashaver genoemd, kan, in vergelijking met soorten van hetzelfde geslacht Aira, al vroeg in het jaar bloeien, bijvoorbeeld al in april, vandaar de naam. De aartjes van Zilverhaver zijn opvallend zilverachtig glanzend. De bloempluimen van Goudhaver hebben meestal een goudgele kleur en dat gaf aanleiding tot de naam, maar de pluimen kunnen ook al eens groen, purper of geel met purper gekleurd zijn. Glanshaver heeft een glanzende, gladde stengel. Vroeger heette dit gras Frans raaigras, omdat dit gras voor het eerst uit zaad afkomstig uit Frankrijk gekweekt werd, maar dit gras heeft niet de eigenschappen van de soorten van het geslacht Raaigras of Lolium, zoals het Engels en het Italiaans raaigras. F. Kok (2007), Waarom brandnetel?, NieuwegeinHaver (glans), Arhenatherum elatius E. Paque (1896), De Vlaamsche volksnamen der planten van België, Fransch-Vlaanderen en Zuid-Nederland, Brussel(H)auver, v. — Uitspr. te Bierbeek, Reeth. — Id. als HAVER. Haver, v. — Bijna overal. — Avena sativa L. ; fr. Avoine cultivée; vl. Gewone Haver; d. Hafer. Havere, v. — Te Thourout en omstreken. — Id. als HAVER. Hoever, v. — Te Brussel en omstreken, Leuven. — Id. als HAVER. Houvere, v. — Te Asper, Huise, Singem. — Verbastering van Haver (fr. Avoine). Hover, — Te Aalst, D’Worp, Nieuwerkerke. — Verbastering van Haver (fr. Avoine). Uitleenwoordenboeken
N. van der Sijs (2010), Nederlandse woorden wereldwijd, Den Haag; met aanvullingen uit Uitleenwoordenbank 2015haver ‘korensoort’ -> Papiaments haver ‘korensoort’. Dateringen of neologismen
N. van der Sijs (2001), Chronologisch woordenboek: de ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, Amsterdamhaver* korensoort 1280 [CG I1, 509] Overige werken
Julius Pokorny (1959), Indogermanisches Etymologisches Wörterbuch, Bern.kapro- ‘Ziegenbock, Bock’, vermutlich allgemeiner ‘männliches Tier’
Ai. kápr̥th- m., kapr̥thá- m. ‘penis’; WP. I 347 f., WH. I 157 f. Woordenboek der Nederlandsche taal (WNT) & Middelnederlandsch woordenboek (MNW) & Vroegmiddelnederlands woordenboek (VMNW) & Oudnederlands woordenboek (ONW) – alle onderdeel van de Geïntegreerde Taalbank (GTB)Zoek dit woord op in het WNT, MNW, VMNW, ONW. |