Meehelpen? Ga naar etymologieWiki
![]()
|
harp - (snaarinstrument)Etymologische (standaard)werken
M. Philippa, F. Debrabandere, A. Quak, T. Schoonheim en N. van der Sijs (2003-2009) Etymologisch Woordenboek van het Nederlands, Amsterdamharp zn. ‘snaarinstrument’ P.A.F. van Veen en N. van der Sijs (1997), Etymologisch woordenboek: de herkomst van onze woorden, 2e druk, Van Dale Lexicografie, Utrecht/Antwerpenharp* [snaarinstrument] {harp(e) 1201-1250} oudsaksisch harpa, oudhoogduits harfa, dat ook ‘pijnbank’ betekent, verder oudengels hearpe, oudnoors harpa, waarvan wordt vermoed dat het hetzelfde woord is als nederlands dial. harp, noors harpe [zeef]. J. de Vries (1971), Nederlands Etymologisch Woordenboek, Leidenharp [Aanvullingen De Tollenaere 1969]: zie Ts 85, 234 [1969]. harp znw. v., mnl. harpe, herpe, mnd. harpe, herpe, os. harpa, ohd. harfa, oe. hearpe, on. harpa. Het instrument was reeds vroeg bij de Germanen bekend; het wordt door Venantius Fortunatus in de 5de eeuw reeds vermeld (Vgl. Meringer IF 16, 1904, 128-33). Moeilijk is de verhouding tot een woord harp te beoordelen, dat een geheel andere betekenis heeft: oe. hearpa, os. harpa ‘folterinstrument’, nnl. harp ‘zeef’, opperhd. harpfe ‘stellage om graan te drogen’. Gewoonlijk neemt men aan, dat deze betekenissen jonger zouden zijn en van die van het muziekinstrument zouden zijn afgeleid; het semantische verband is echter niet duidelijk. Misschien eerder te denken aan benamingen, die onafhankelijk van elkander door een gelijksoortige constructie ontstonden. De etymologie is dan ook verschillend: 1. Sperber WS 3, 1912, 68-77 gaat van grondwoord *harppōn uit, dat hij met verwijzing naar zw. dial. harpa als ‘eg’ opvat en verder verbindt met on. harfr ‘eg’ (alleen als bijnaam bekend; maar vgl. nzw. nde. harv); dit woord hoort verder bij lat. carpo ‘pluk’, gr. karpós ‘vrucht’, oi. kṛpana ‘zwaard’, miers corran ‘sikkel’ (IEW 944). — Anders bij lat. corbis ‘korf’, miers corb ‘wagen’ en verder bij on. herpast ‘samentrekken’, nijsl. harpa ‘ineenknijpen’, vgl. verder gr. krambós ‘droog, verschrompeld’ (Zupitza KZ 36, 1900, 65). Ook dan kan men nog twee verschillende verklaringen geven. Gaat men uit van ‘samentrekken, schrompelen’, dan kan men denken aan een instrument, waarvan de snaren getokkeld worden, maar vergelijkt men lat. corbis, dan kan het uitgangspunt punt een ‘vlechtwerk’ geweest zijn (vgl. daarvoor de bet. ‘zeef’! van nnl. harp). — Een samenhang met lat. crepāre ‘knarsen, knetteren’ is zeker niet aan te nemen. N. van Wijk (1936 [1912]), Franck's Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, 2e druk, Den Haagharp znw., mnl. harpe v. (ook herpe met e vóór r + labiaal). = ohd. harfa, harpha (nhd. harfe), mnd. harpe, herpe, os. of oudmd. harpa, ags. hearpe (eng. harp), on. harpa v. “harp”. Blijkens Venantius Fortunatus was dit woord al in de 5. eeuw een germ. benaming van een muziekinstrument. Met ’t oog daarop is het zeer wsch., dat ndl. dial. harp “een soort van zeef”, zuidhd. harpfe “stellage voor ’t drogen van koren”, os. harpa v. “folterwerktuig”, noorw. harpe, zw. harpa “groote korenzeef” secundaire bett. hebben en dat deze voorwerpen wegens de overeenkomst in vorm naar de harp genoemd zijn. Wsch. verwant met ijsl. herpast “zich krampachtig samentrekken”, russ. koróbiť “krommen”, hoogerop eventueel met rapen. Dan zou de combinatie van qerb- met qre-m-b-(zie rimpel en vgl. voor dgl. wisselvormen brengen) minder wsch. worden, en ook die met on. skorpinn “verschrompeld”, russ. skórblyj “id.” (dit laatste kan sk- uit oerslav. sŭ-k- hebben). Lett. skribene “krom ijzer” e. a. dgl. balt. woorden kunnen ook met een geheel andere basis gecombineerd worden. Voor een geheel andere verklaringshypothese voor harp vgl. herfst. Uit ’t Germ. komen fr. harpe, it. spa. arpa “harp”. [Aanvullingen en Verbeteringen] harp. Weinig wsch. Sperber, Wörter und Sachen 3, 68—77. — Ook de afl. van fr. harpon enz. (zie harpoen) van du.-ndl. *harppa “haak” is zeer onzeker. J. Vercoullie (1925), Beknopt etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, Den Haag / Gentharp v., Mnl. harpe, Os. harpa + Ohd. harfa (Mhd. en Nhd. harfe), Ags. hearpe (Eng. harp), On. harpa (Zw. id., De. harpe): niet verder op te sporen; stellig een Germ. woord; ging in ’t Rom. over: Fr. harpe. In sommige Germ. talen heeft het w. overdrachtelijk de bet. van zeef en foltertuig. Dialectwoordenboeken en woordenboeken van variëteiten van het Nederlands
F. Aarts (2017), Etymologisch Dictionairke vaan ’t Mestreechs, Maastrichtherp (zn.) harp; Vreugmiddelnederlands harpe <1240>. Uitleenwoordenboeken
N. van der Sijs (2010), Nederlandse woorden wereldwijd, Den Haag; met aanvullingen uit Uitleenwoordenbank 2015harp ‘snaarinstrument’ -> Frans harpe ‘snaarinstrument’ Frankisch; Baskisch harpa ‘snaarinstrument’ <via Frans>; Indonesisch harpa ‘snaarinstrument’; Boeginees arapâ ‘snaarinstrument’. Dateringen of neologismen
N. van der Sijs (2001), Chronologisch woordenboek: de ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, Amsterdamharp* snaarinstrument 1240 [Bern.] Overige werken
Julius Pokorny (1959), Indogermanisches Etymologisches Wörterbuch, Bern.(s)kerb(h)-, (s)kreb(h)-, nasaliert (s)kremb- ‘drehen, krümmen; auch bes. sich zusammenkrümmen, schrumpfen (auch vor Hitze, Trockenheit), runzeln’, Erweiterung zu (s)ker- ‘drehen’ (s. auch sker- ‘einschrumpfen’)
Gr. κάρφος n. ‘dürres Reisig, Spreu’ (*kr̥bh-), κάρφη f. ‘trockenes Holz, Heu’, κάρφω ‘lasse einschrumpfen, dörre’, καρφαλέος ‘trocken, heiser’, καρφύ̄νεσθαι· ξηραίνεσθαι. φθείρεσθαι (u. dgl.) Hes.; κράμβος ‘eingeschrumpft, dürr, trocken’, κράμβη f. ‘Kohl’, κραμβαλέος ‘trocken, geröstet’, κρομβόω ‘brate, röste’ (assim. aus *κραμβόω); WP. II 588 ff. Woordenboek der Nederlandsche taal (WNT) & Middelnederlandsch woordenboek (MNW) & Vroegmiddelnederlands woordenboek (VMNW) & Oudnederlands woordenboek (ONW) – alle onderdeel van de Geïntegreerde Taalbank (GTB)Zoek dit woord op in het WNT, MNW, VMNW, ONW. |