Meehelpen? Ga naar etymologieWiki
![]()
|
grootbek - (iemand met en grote mond; iemand die bij het spreken speeksel rondspettert)Dialectwoordenboeken en woordenboeken van variƫteiten van het Nederlands
G.J. van Wyk (2003), Etimologiewoordeboek van Afrikaans, Stellenbosch1grootbek s.nw. (geselstaal) 2grootbek b.nw. (geselstaal) |