Meehelpen? Ga naar etymologieWiki
![]()
|
gort - (graan)Etymologische (standaard)werken
M. Philippa, F. Debrabandere, A. Quak, T. Schoonheim en N. van der Sijs (2003-2009) Etymologisch Woordenboek van het Nederlands, Amsterdamgort zn. ‘gepelde gerst’ grut zn. ‘gruis, kleine dingen; verbrijzeld graan’ P.A.F. van Veen en N. van der Sijs (1997), Etymologisch woordenboek: de herkomst van onze woorden, 2e druk, Van Dale Lexicografie, Utrecht/Antwerpengort* [gepelde gerst] {gort(e), gurte [gort, grutjes] 1286} een vorm met metathesis van r, vgl. grut1, middelnederduits gorte, oudhoogduits gruzzi; ablautende varianten zijn middelnederlands griet, oudnoors grjót [grof zand], oudsaksisch griot (vgl. gries); buiten het germ. latijn rudus [stukje steen, puin], litouws grūdas [graan], oudkerkslavisch gruda [steenhoop] → griend1, grind2, gruis. grut1* [graan] {grutte [gierst] 1599} variant van gort. J. de Vries (1971), Nederlands Etymologisch Woordenboek, Leidengort znw. m., mnl. gorte, gort, mnd. gorte ‘grutjes, gort’, ohd. gruzzi (nhd. grütze), oe. grytt (ne. grit) ‘grutjes, meel’. — Daarnaast staat grut (Kiliaen grutte Zeel.), dat een dial. vorm zonder metathesis van r zal zijn. — Germ. grondvorm *grŭtja, afgeleid van *grŭta vgl. oe. grot ‘klein deeltje’. Ablautsvormen zijn: *greuta in mnl. griet ‘grof zand, steengruis’, os. griot, ohd. grioʒ (nhd. griess > griesmeel), oe. grēot ‘zand, kiezel, strand’, on. grjōt ‘steen’; dan *grauta vgl. on. grautr ‘brij, gort’ en *grūta vgl. mnl. grûte, gruut, nnl. gruit ‘stof voor bierbrouwen’, oudnnl. ook ‘heffe, desem’, mhd. grūʒ (nhd. graus, grauss) ‘zandkorrel, graankorrel’, os. grut ‘gruit, gruitbier’, oe. grut ‘bezinksel, gort, meel’ (ne. grout), ofri. grēt- ‘zand’. — osl. gruda ‘aardklomp’, lit. grudas, lett. grauds ‘graan’, lat. rudus ‘verbrokkelde steen, puin’, gr. chraíō, chraúō ‘licht wonden, schrammen’, chrṓs ‘huidoppervlak’, kymr. gro ‘zand’. — De idg. wt. *ghreu ‘stukwrijven’ is afgeleid van *gher, vgl. gr. chérados ‘kiezelzand’ (IEW 460). De grondbet. is dus ‘wat fijngestoten is’, en vandaar behalve ‘kiezel’ of ‘zand’ ook ‘graankorrels’ die grofgemalen tot het bereiden van pap gebruikt werden. — Zie verder: griend en gruis. N. van Wijk (1936 [1912]), Franck's Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, 2e druk, Den Haaggort znw., mnl. gorte, gort (v.?) Met metathesis; vgl. kikvors. = ohd. gruzzi o. (nhd. grütze v.), mnd. gorte v. “grutjes, gort”, ags. grytt. v. (eng. grit) “grutjes, meel. Nndl. grut zal óf een dial. vorm zijn (vgl. de vormen zonder en met metathesis bij wrat en Kil. “grutte Zeland, j. hirs. Milium”, dus= “gierst”) òf naar hd. grütze gemaakt. Van grut komt grutter: Zaansch gorter. Grut in klein grut is ’t zelfde woord, ’t Grondwoord van *ʒrutja-, -ô- is germ. *ʒruta-: ags. grot o. “klein deeltje”. Met ablaut: 1. mnl. griet o. “grof zand, steengruis”, mhd. grieʒen “stukslaan”, ohd. grioʒ m. o. “zand, kiezel, strand” (nhd. griess m.; zie griesmeel), os. griot o., ags. grêot o. “id.”, on. grjôt o. “steen, steen om mee te bouwen”, 2. on. grautr m. “brij, gort”, 3. ndl. gruit (verouderd), mnl. grûte, gruut v. “een stof voor bierbrouwen gebruikt, recht van de gruit”, oudnnl. ook “heffe, deesem, draf”, os. grût v. “gruit, gruitbier”, ags. grût v. “bezinksel, gort, meel” (eng. grout), mhd. grûʒ m. “zand-, graankorrel (nhd. graus, grauss); hierbij sluit zich misschien ofri. grêt (in samenst., = “arena”) aan *ʒruti-?). Lat. rûdus “puin, verbrokkelde steen”, russ. grûda “steenhoop”, lit. grúdas “korrel”, grúdżu, grûsti “stampen” zijn verwant, en zonder d kymr. gro “kiezelzand”. Zie griend en gruis. Uit ’t Germ. ook rom. woorden, zooals fr. gruau “gort, brij” > eng. gruel “id.”, uit ’t Hd. it. gruzzo “hoop van bijeengebrachte voorwerpen”. C.B. van Haeringen (1936), Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, Supplement, Den Haaggort. Lat. rûdus ‘puin’ kan ook bij lat. ruo ‘ik ruk uit, woel’ (zie rooien II) behoren. Naast mnd. görte ook zonder metathesis grütte v. J. Vercoullie (1925), Beknopt etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, Den Haag / Gentgort 2 v. (varkensziekte), hetz. w. als gort 1., omdat zich bij die ziekte korrels in het vetweefsel vormen. grut 1 v., ontleend aan Ndd. grut, waarvan gort de metathese is + Hgd. grütze, Eng. grit; verwant met gruis, gruit, griet: z. gruwel 2. gort 1 v. (grut), Mnl. gorte + Ohd. gruzzi (Mhd. en Nhd. grütze), Ags. grytt (Eng. grit), verwant met gruit en gruis. Uit het Germ. het Ofra. gruel (Nfra. gruau), waaruit dan weer Eng. gruel en ons gruwel 2. Dialectwoordenboeken en woordenboeken van variëteiten van het Nederlands
J. du P. Scholtz (1961), Afrikaanse woorde en uitdrukkinge - eiegoed of erfgoed?, uitgegee deur Edith H. Raidt, in: Tydskrif vir Geesteswetenskappe, pp. 235-290Gort snw. Segsw.: Die gort is gaar, die poppe is aan die dans. – “Het gort is gaar, hij is boos;” Ter Laan 270: “De görde is goar! de maat is vol;” Eckart 173: Nu is de Göerte gar. W(estfalen); ook reeds Harreb. I, LI. In Fries lui dit: “De rapen binne gear, fig. er komt oneenigheid” (Dijkstra III, 2), welke lesing ook reeds by Harreb, II. LVI, staan. Sien die verklaring wat Ter Laan van die spreekwyse gee. Thematische woordenboeken
C.H.Ph. Meijer (1919), Woorden en uitdrukkingen verklaard door Dr. C. H. Ph. Meijer, AmsterdamHaver tot gort (Van —). Vroeger van aver tot aver, eigenlijk van nakomeling tot nakomeling, van geslacht tot geslacht, van a tot z, door en door. Toen dit niet meer begrepen werd, maakte men ervan: van haver tot haver, en toen van haver tot gort. Aver is een stamverwant van af, drukt een verwijdering uit, een later komen, en dus nakomeling; in oudere germ. talen vindt men het woord ook. V. Mander, Leven d. Schilders 184 c: “Die van zyn Vader en Moeders sijde is van haver t’haver (so men seght) uyt de Const ghesproten.” In ’t mnl. heeft men nog een ww. averen, van dit aver gevormd met bet.: achteruitbrengen, bederven. In België kent men nog de uitdrukking Van avers t’avers, van avels t’avels = van de gemeene hoop (Loquela 8, 15). T. Pluim (1911), Keur van Nederlandsche woordafleidingen, PurmerendGort is de metath. van grut, afl. van den Germ. wt. grut = korrelig zijn. Grut heeft de bet. aangenomen van: fijngemaakte korrels (n.1. van gerst) en verder: alles wat klein is; bijv. wat een grut! (= kleine kinderen). Ook gruis brengt men er mee in verband. Uitleenwoordenboeken
N. van der Sijs (2010), Nederlandse woorden wereldwijd, Den Haag; met aanvullingen uit Uitleenwoordenbank 2015gort ‘gepelde gerst’ -> Frans gruau ‘gepelde gerst; fijne tarwebloem’ Frankisch; Esperanto grio ‘gepeld en vermalen graan’ <via Frans>; Sranantongo groto ‘gepelde gerst’. Dateringen of neologismen
N. van der Sijs (2001), Chronologisch woordenboek: de ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, Amsterdamgort* gepelde gerst 1170 [Rey] grutten* graan dat op de molen verbrijzeld is 1599 [Kil.] Idioomwoordenboeken
F.A. Stoett (1923-1925), Nederlandsche Spreekwoorden, Spreekwijzen, Uitdrukkingen en Gezegden, drie delen, 4e druk, Zutphen860. Van haver tot gort,d.w.z. geheel en al, in de uitdr. iemand kennen van haver tot gort. Deze uitdrukking luidde in de middeleeuwen van (h)aver te (of tot) (h)aver, (d.i. van den eenen voorouder tot den ander, van vader op zoon), dat ook nog bij Hooft Ged. II, 392 en Coster, 467, vs. 368 voorkomt. Daar het znw. aver evenwel als zelfstandig woord verdween, werd de uitdr. onduidelijk en maakte men er van van haver t'haver; van haver tot garst (of garst), van haver tot gort, van haver tot klaver. Zie Tuinman I, 79; Molema, 160 a; De Bo, 65 b; Schuermans, Bijv. 15 b; Mnl. Wdb. I, 497; Stallaert II, 318; Taalk. Magazijn III, 496; Ndl. Wdb. II, 750; VI, 140; Nkr. V, 14 Oct. p. 3: Heemskerk die weet alles, van haver tot aan gort; Het Volk, 22 Jan. 1914, p. 1 k. 3: Over zaken waar hij niets van weet oreeren of hij ze van haver tot gort in den zak heeft. In het fri.: fen hjouwer ta groat. Overige werken
Woordenboek der Nederlandsche taal (WNT) & Middelnederlandsch woordenboek (MNW) & Vroegmiddelnederlands woordenboek (VMNW) & Oudnederlands woordenboek (ONW) – alle onderdeel van de Geïntegreerde Taalbank (GTB)Zoek dit woord op in het WNT, MNW, VMNW, ONW. |