Meehelpen? Ga naar etymologieWiki
![]()
|
geweld - (hevigheid, onstuimigheid; misbruik van macht)Etymologische (standaard)werken
M. Philippa, F. Debrabandere, A. Quak, T. Schoonheim en N. van der Sijs (2003-2009) Etymologisch Woordenboek van het Nederlands, Amsterdamgeweld zn. ‘hevigheid, onstuimigheid; misbruik van macht’ P.A.F. van Veen en N. van der Sijs (1997), Etymologisch woordenboek: de herkomst van onze woorden, 2e druk, Van Dale Lexicografie, Utrecht/Antwerpengeweld* [uiting van macht, kracht] {oudnederlands geuualt 901-1000, middelnederlands gewelt naast gewout, gewalt [macht, geweld]} de vorm geweld heeft (uit de verbogen nv.) de umlaut naast de klankwettige 1e nv. gewout, oudsaksisch giwald, oudhoogduits giwalt, oudfries wald, weld, oudengels geweald, afgeleid van een ww. middelnederlands walden, wouden [iets beschikken, regelen], gotisch waldan [heersen], verwant met latijn valēre [sterk zijn]. J. de Vries (1971), Nederlands Etymologisch Woordenboek, Leidengeweld znw. o., mnl. ghewelt v. (o. m.) naast het klankwettige ghewout v. o. ‘macht, kracht, wil, geweld’, onfrank. gewalt, os. giwald, ohd. giwalt, ofri. wald, weld v., wald o., oe. geweald o. ‘macht, kracht’. Daarnaast mnl. ghewelde, mnd. gewelde, on. veldi < *gawalðia-. — Afl. van het ww. mnl. wouden, onfrank. waldan, os. waldan, ohd. waltan, ofri. walda, oe. wealdan, on. valda, got. waldan ‘beheersen, heersen’. — oiers flaith ‘heerschappij’, lit. valdau ‘heers’, naast veldù, osl. vlada (indien niet uit het germ. vgl. Stender-Petersen, Slav.-germ. Lehnw.-kunde 213); dit zijn dentaal-afl. van de idg. wt. *u̯al ‘sterk zijn’, waarvoor vgl. lat. valēre ‘sterk zijn’, iers follnaim ‘regeer’, toch. Β walo, A wäl ‘koning’ (IEW 1112). De vorm geweld heeft umlaut naar de verbogen naamv., waarbij ook het bnw. gheweldich een rol kan hebben gespeeld. N. van Wijk (1936 [1912]), Franck's Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, 2e druk, Den Haaggeweld znw. o., mnl. ghewelt(d) v. (o. m.) met -el- naar de verbogen casus en ’t bnw. gheweldich (vgl. geduld) naast klankwettig ghewout(d) v. o. “macht, kracht, wil, geweld”. = onfr. gewalt(d) v., ohd. giwalt m. v. (nhd. gewalt v.), os. giwald, ofri. wald, weld v., waarnaast ofri. wald, ags. geweald o. “macht, kracht”, in sommige talen ook “geweld” e.a. bett. De bijvorm mnl. ghewelde o. is òf in ’t Ndl. ontstaan òf = mnd. gewelde, on. veldi o. < germ. *(ʒa-)walðia-. Bij het ww. mnl. wouden, onfr. waldan, ohd. waltan (nhd. walten), os. waldan, ofri. walda, ags. wealdan (waarnaast wieldan > eng. to wield), on. valda, got. waldan “beheerschen, heerschen”. De d is formantisch blijkens ’t on. praet. olla < *wulþôm en ier. flaith “heerschappij”, lat. valeo “ik ben sterk”, av. urvatat- ”gebiedend”. Obg. vladą, vlasti “heerschen”, lit. valdýti “besturen, regeeren” kunnen met germ. walð- op idg. wal-dh- teruggaan. Veeleer echter zijn ze ontleend uit ’t Germ. C.B. van Haeringen (1936), Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, Supplement, Den Haaggeweld. Tegen ontl. van de balt. slav. woorden uit het Germ. pleiten ablautende vormen als lit. veldžiu (veldu), velděti ‘bezitten, in bezit nemen’, oudlit. pawildes ‘klēronomēsei’. J. Vercoullie (1925), Beknopt etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, Den Haag / Gentgeweld o., Mnl. ghewelt, met e = ä uit de verbogen naamv. van Mnl. ghewout, Onfra. en Os. giwald + Ohd. giwalt (Mhd. en Nhd. gewalt), Ags. geweald: van een st. werkw. dat voorkomt in ’t Mnl. als wouden, Onfra. waldan, Ohd. waltan, Ags. wealdan, Ofri. walda, On. valda, Go. waldan = machtig zijn + Lat. valere = krachtig zijn, waard zijn, Oier. flaith = heerschappij, Osl. vlada = heerschen (van daar de namen Vladislas, Vladimir), Lit. veldu = regeeren, Lett. valdit = temmen. Dialectwoordenboeken en woordenboeken van variëteiten van het Nederlands
A.A. Weijnen (2003), Etymologisch dialectwoordenboek, Den Haaggewoud macht (Veluwe). = hgd. gewalt = (uit een vorm met umlautsfactor) nl. geweld. hgd. walten ‘heersen’ (= got. waldan). Van een basis die ‘sterk zijn’ betekent en ook aanwezig is in lat. valēre ‘krachtig zijn’ en in Tochaars B walo ‘koning’. F. Debrabandere (2002), West-Vlaams etymologisch woordenboek: de herkomst van de West-Vlaamse woorden, Amsterdamgewouw(te) (DB, GG: Wingene), zn. o.: geestelijke kracht, oordeelsvermogen, maat. Mnl. gewout, gewolt, gewalt ‘macht, beschikking, kracht, geestkracht, maat’, Vroegnnl. ghewoudt, gheweldt ‘vis (kracht)’ (Kiliaan). Hetzelfde woord als D. Gewalt ‘geweld, macht’. Onl. ald werd Ndl. nl. oud, vgl. D. kalt, alt, bald = Ndl. oud, koud, boud. Afl. van Ohd. waltan, D. walten ‘heersen’, Os. waldan, Mnd. walden, wolden, Mnl. wouden ‘over iets beschikken’, Oe. wealdan, Got. waldan. Bij Idg. wortel *ual- ‘sterk zijn’, die we vinden in Lat. valere ‘sterk, gezond zijn’. S.P.E. Boshoff en G.S. Nienaber (1967), Afrikaanse etimologieë, Die Suid-Afrikaanse Akademie vir Wetenskap en Kunswalt [+]: in verbg.: skalt en walt, v. skalt; walt hou blb. verb. m. Hd. (ge)walt, Ndl. (ge)weld, “heerskappy, mag”, Eng. wield en Lat. valēre, “sterk wees”, v. wel II. J. du P. Scholtz (1961), Afrikaanse woorde en uitdrukkinge - eiegoed of erfgoed?, uitgegee deur Edith H. Raidt, in: Tydskrif vir Geesteswetenskappe, pp. 235-290Geweld snw. Segsw.: Met geweld kan jy ’n viool teen ’n eikeboom stukkend slaan. – N. T. XIII, 138 (Sprw. en sprw. Uitdr. voorn. uit Goeree en Overflakkee): Met geweld, ja, dan kun je wel een viool tegen een boom kapot slaan; Ter Laan 220: “Je kinṇ wel ṇ fioul teegṇ ṇ aikṇboom kepòt haauwgṇ met geweld kan men in tere zaken niets beginnen.” Die spreekwyse staan ook opgeteken by Harreb. I, 78: Men kan wel eene viool tegen een’ eikenboom in stukken slaan, en by Eckart 156: Met Gewalt kann man ’ne Viggeline an Eikbaume entwē slaên. W(estfalen). Thematische woordenboeken
P.G.J. van Sterkenburg (2001), Vloeken. Een cultuurbepaalde reactie op woede, irritatie en frustratie, 2e druk, Den Haaggeweld. Men kon vroeger ook zweren bi al diere ghewelt Die ic je van Gode helt ‘bij alle kracht die ik ooit van God kreeg’. Zweren bij alles wat van God afkomstig is, zien wij vanaf de vroege Middeleeuwen. Als men dat ijdel deed, werd de eedformule tot vloekformule. T. Pluim (1911), Keur van Nederlandsche woordafleidingen, PurmerendGeweld (Hgd. Gewalt) van den Germ. wt. wal: sterk zijn, heerscher zijn. Vgl. ’t Got. en Os.: waldan = besturen, evenals ’t Hgd. walten. Vgl. ook ons dialectisch gewoud = macht: ik heb geen gewoud meer in mijn arm; en Bredero: „Hij is in mijn ghewouwt”; ook onze voornaam: Wouter, Walter = machthebber, heerscher. Vgl. ’t Mnl.: „Gheweldich God.” Uitleenwoordenboeken
N. van der Sijs (2010), Nederlandse woorden wereldwijd, Den Haag; met aanvullingen uit Uitleenwoordenbank 2015geweld ‘uiting van macht of kracht’ -> Duits dialect Gewelt ‘onnodige opwinding, lawaai om niets’; Negerhollands geweld ‘uiting van macht of kracht’. Dateringen of neologismen
N. van der Sijs (2001), Chronologisch woordenboek: de ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, Amsterdamgeweld* uiting van macht of kracht 0901-1000 [WPs] Overige werken
Julius Pokorny (1959), Indogermanisches Etymologisches Wörterbuch, Bern.u̯al-, u̯al-d(h)- ‘stark sein’
Lat. valeō, -ēre ‘bei Kräften sein, stark sein; gelten, vermögen’, osk. ϝαλε ‘valens’ oder ‘vale’, päl. Ualesies = lat. Valerius; hierher auch lat. volēmum (volaemum) pirum ‘eine Art großer Birne’, zu osk. ualaemom, valaimas ‘optimus’ mit unklarem -aimo-, etwa Superl. zu *valai̯o-? oder Nachbildung von osk. maimo ‘maximus’? WP. I 219, WH. II 727 f., Trautmann 340 f., Vasmer 1, 209, 219, 222. Woordenboek der Nederlandsche taal (WNT) & Middelnederlandsch woordenboek (MNW) & Vroegmiddelnederlands woordenboek (VMNW) & Oudnederlands woordenboek (ONW) – alle onderdeel van de Geïntegreerde Taalbank (GTB)Zoek dit woord op in het WNT, MNW, VMNW, ONW. |