Meehelpen? Ga naar etymologieWiki
![]()
|
getal - ((voorstelling in cijfers van een) hoeveelheid, aantal)Etymologische (standaard)werken
M. Philippa, F. Debrabandere, A. Quak, T. Schoonheim en N. van der Sijs (2003-2009) Etymologisch Woordenboek van het Nederlands, Amsterdamgetal 1 zn. ‘(voorstelling in cijfers van een) hoeveelheid, aantal’ getal 2 zn. ‘enkel- of meervoud’ P.A.F. van Veen en N. van der Sijs (1997), Etymologisch woordenboek: de herkomst van onze woorden, 2e druk, Van Dale Lexicografie, Utrecht/Antwerpengetal* [cijfer, aantal] {1201-1250; als grammaticale term 1576} van tal [getal], dat verwant is met taal en tellen. J. de Vries (1971), Nederlands Etymologisch Woordenboek, Leidengetal znw. o., mnl. ghetal o. ‘getal, aantal’, os. gital ‘getal, serie’, fri. tal ‘getal’, oe. getæl o. ‘getal, stam, register’, waarnaast ook tal (vgl. zonder tal), mnl. tal o. ‘getal, telling’, os. tal (in gēr-tal ‘jaarkring’), oe. tæl ‘getal, reeks’, on. tal o. ‘woorden, gesprek, taal, getal, berekening’. — Zie verder: taal. N. van Wijk (1936 [1912]), Franck's Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, 2e druk, Den Haaggetal znw. o., mnl. ghetal o. (gen. ghetāles). = os. gital o. “getal, serie”, fri. tal o. “getal”, ags. getæl o. “id., stam, afdeeling, register”. Vgl. ndl. (al mnl.) tal o. “getal” (in samenst. en in zonder tal), os. tal o. (in gêr-tal “jaarkring”), ags. tæl o. “getal, serie”, on. tal o. “woorden, gesprek, taal, getal, berekening”. Zie verder taal. J. Vercoullie (1925), Beknopt etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, Den Haag / Gentgetal o., Mnl. ghetal, Os. gital, versterking van tal. Dialectwoordenboeken en woordenboeken van variëteiten van het Nederlands
J. van Donselaar (1989), Woordenboek van het Surinaams-Nederlands, Muiderberggetal’ (het, -len), (ook:) kroonjaar, leeftijd van een rond aantal jaren (5, 10, 15 enz.). Dan staan ze ’s ochtends voor de deur en dan zingen ze voor me, ‘lange libi [S, leven] en gezondheid, dat die Eendracht wense joe’, dat is met je getal, en als je lunsroem hebt, je wordt 50, 55, en zo door, dan komt er bazuinkoor*, ze staan om de hoek, en ineens komen ze tevoorschijn en ze spelen voor je (A. Resida volgens Van Westerloo & D. 21). - Zie ook: bigi jari*, jubileum*. Thematische woordenboeken
N. van der Sijs (2005), Groot Leenwoordenboekgetal (heel --) (vert. van Latijn numerus totus of Duits ganze Zahl); (zonder --) (vert. van Frans sans nombre)
K. van Dalen-Oskam & M. Mooijaart (2005), Nieuw bijbels lexicon: woorden en uitdrukkingen uit de bijbel in het Nederlands van nu, uitgebreid met De Nieuwe Bijbelvertaling, AmsterdamHet getal van het beest, het getal 666, verbonden aan het beest, de antichrist, uit de Openbaringen; algemener: het op ondergang en onheil wijzend getal, het ongeluksgetal 666. Het ongeluksgetal bij uitstek, het getal van het beest, wordt genoemd in Openbaring 13:18, in een raadselachtige uitspraak: 'Hier komt het aan op wijsheid. Laat ieder die inzicht heeft het getal van het beest ontcijferen; er wordt een mens mee aangeduid. Het getal is zeshonderdzesenzestig' (NBV). Deze woorden volgen op een beschrijving van het beest, een demonische macht, de antichrist, dat volgens de visioenen van Johannes zal opstaan uit de aarde en de mensen aan zich zal onderwerpen (zie ook Beest). Kerkvaders en middeleeuwse exegeten, tot aan hervormde theologen en computerhaters die menen aan te kunnen tonen dat het getal in deze helse rekenmachine verborgen is, in alle tijden is gepoogd door vernuftige berekeningen via allerlei sleutels het raadsel te ontsluieren. Enkele verklaringen voor het getal zijn: het verwijst naar keizer Nero, door de getalswaarde van de Griekse letters, naar de paus, door de getalswaarde van de Romeinse cijfers in een van zijn titels, of, in onze eeuw, naar Hitler, door de getalswaarde van Romeinse letters die zijn naam vormen. Leuvense Bijbel (1548), Openbaring 13:18. Wie verstant heeft, die rekene tghetal der beesten. (Statenvertaling (1637): het ghetal des Beests.) W. de Vreese (1899), Gallicismen in het Zuidnederlandsch, Gentgetal (I) (in getal). - Waar deze uitdrukking gebruikt wordt in den zin van in grooten getale, in groote hoeveelheid, is zij een gallicisme, gevolgd naar fr. en nombre. || Ik herinner mij nog, dat wij een prachtig huis bewoonden ... Wij hadden slaven en dienaars in getal, CONSC. 2, 236b. getal (II) (in getal zijn). - In de verslagen over de vergaderingen van het parlement, leest men zeer vaak de kamer is niet meer in getal. Dit is eene vertaling naar fr. la chambre n’est plus en nombre. De bewuste uitdrukking is echter met ons taalgebruik in strijd: in getal kan men niet gebruiken in den zin van en nombre. De bedoeling is: de leden der Kamer zijn niet meer in voldoend aantal aanwezig, met andere woorden: de Kamer is niet meer voltallig. Uitleenwoordenboeken
N. van der Sijs (2010), Nederlandse woorden wereldwijd, Den Haag; met aanvullingen uit Uitleenwoordenbank 2015getal ‘cijfer, aantal’ -> Frans dialect † (vendre par) ghitalle ‘maat voor vissen (120)’; Negerhollands getaal, getal ‘cijfer, aantal’; Sranantongo getal ‘leeftijd van 10, 20, 30 e.d.’. Dateringen of neologismen
N. van der Sijs (2001), Chronologisch woordenboek: de ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, Amsterdamgetal* cijfer, aantal 1240 [Bern.] getal* als grammaticale term: enkel- of meervoud 1576 [Ruijs] Overige werken
Woordenboek der Nederlandsche taal (WNT) & Middelnederlandsch woordenboek (MNW) & Vroegmiddelnederlands woordenboek (VMNW) & Oudnederlands woordenboek (ONW) – alle onderdeel van de Geïntegreerde Taalbank (GTB)Zoek dit woord op in het WNT, MNW, VMNW, ONW. |