Meehelpen? Ga naar etymologieWiki
![]()
|
flambard - (slappe vilten hoed met brede rand)Etymologische (standaard)werken
P.A.F. van Veen en N. van der Sijs (1997), Etymologisch woordenboek: de herkomst van onze woorden, 2e druk, Van Dale Lexicografie, Utrecht/Antwerpenflambard [slappe vilten hoed met brede rand] {1889} naar frans flambard [Normandische visserssloep, bootsman, zeerover], faire le flambard [opscheppen, snoeven], van flamber (vgl. flambé). Dialectwoordenboeken en woordenboeken van variëteiten van het Nederlands
F. Debrabandere (2010), Brabants etymologisch woordenboek: de herkomst van de woordenschat van Antwerpen, Brussel, Noord-Brabant en Vlaams-Brabant, Zwolleflambeer, zn.: vilten hoed met brede rand, flambard. Fr. flambard, eig. ‘visserssloep’, vandaar ‘zeeman, matroos’ en ‘zuidwester’. Vanwege de brede rand van de zuidwester ging het woord over op de breedgerande vilten hoed. Vgl. Bij Couperus in Eline Vere (1889): ‘Zijn donker gelaat, beschaduwd door den breeden rand van zijn flambard’. Dateringen of neologismen
N. van der Sijs (2001), Chronologisch woordenboek: de ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, Amsterdamflambard slappe vilten hoed met brede rand 1889 [WNT] Overige werken
Woordenboek der Nederlandsche taal (WNT) & Middelnederlandsch woordenboek (MNW) & Vroegmiddelnederlands woordenboek (VMNW) & Oudnederlands woordenboek (ONW) – alle onderdeel van de Geïntegreerde Taalbank (GTB)Zoek dit woord op in het WNT, MNW, VMNW, ONW. |