Meehelpen? Ga naar etymologieWiki
![]()
|
echo - (weerkaatsing van geluid)Etymologische (standaard)werken
M. Philippa, F. Debrabandere, A. Quak, T. Schoonheim en N. van der Sijs (2003-2009) Etymologisch Woordenboek van het Nederlands, Amsterdamecho zn. ‘weerkaatsing van geluid’ P.A.F. van Veen en N. van der Sijs (1997), Etymologisch woordenboek: de herkomst van onze woorden, 2e druk, Van Dale Lexicografie, Utrecht/Antwerpenecho [geluidsweerkaatsing] {1477} < latijn echo [weergalm] < grieks èchō [idem], van èchè [klank, geschreeuw], ècheō [ik doe weerklinken, weerklink]. P.H. Schröder (1980), Van Aalmoes tot Zwijntjesjager, Baarnecho Echo is een eigennaam, de naam van een nimf, die Hera, de vrouw van Zeus, met haar gebabbel bezighield als de oppergod op vrijersvoeten ging. Toen Hera bemerkte hoe zij misleid werd, ontnam zij Echo het gebruik van haar tong, zodat zij alleen het laatste woord herhalen kon van de vraag die tot haar gericht werd. Echo werd verliefd op Narcissus en toen hij haar versmaadde, kwijnde zij weg van verdriet en wel zo volledig dat alleen haar stem overbleef. Daarom gebruiken wij het woord echo voor: weerklank, nagalm, terugkaatsing van het geluid. Twee vormen van zielsziekte zijn echolalie en echopraxie: de patiënt herhaalt tot hem gesproken woorden en bootst bewegingen na. J. de Vries (1971), Nederlands Etymologisch Woordenboek, Leidenecho znw. m., eerst sedert eind der 16de eeuw, evenals nhd. echo (sedert 1575) < lat. echo < gr. ḗchō ‘geluidsweerkaatsing’ (vgl. ḗchē ‘klank, geluid’). N. van Wijk (1936 [1912]), Franck's Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, 2e druk, Den Haagecho znw., nog niet bij Kil. Een in veel talen voorkomend woord (hd. sedert de 16. eeuw), teruggaand op lat. êcho > gr. ēkhṓ “geluid, echo.” C.B. van Haeringen (1936), Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, Supplement, Den Haagecho. Het ndl. woord komt al eind 16e eeuw voor. J. Vercoullie (1925), Beknopt etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, Den Haag / Gentecho v., uit Gr.-Lat. echo, waarnevens ẽkhos = geluid + Lat. vagire. Dialectwoordenboeken en woordenboeken van variëteiten van het Nederlands
G.J. van Wyk (2003), Etimologiewoordeboek van Afrikaans, Stellenboscheggo s.nw. S.P.E. Boshoff en G.S. Nienaber (1967), Afrikaanse etimologieë, Die Suid-Afrikaanse Akademie vir Wetenskap en Kunseggo: s.nw. en ww., “weerklank; weerklink”; Ndl. blb. sedert end 16e eeu echo (ww. echoën), soos Eng. echo ontln. a. Lat. echō, verb. m. Gr. êχê/êχō, “klank”. Thematische woordenboeken
N. van der Sijs (2005), Groot Leenwoordenboekecho (Latijn echo)
Uitleenwoordenboeken
N. van der Sijs (2010), Nederlandse woorden wereldwijd, Den Haag; met aanvullingen uit Uitleenwoordenbank 2015echo ‘geluidsweerkaatsing’ -> Indonesisch ékho, éko ‘geluidsweerkaatsing’; Papiaments èko (ouder: echo) ‘geluidsweerkaatsing’. Dateringen of neologismen
N. van der Sijs (2001), Chronologisch woordenboek: de ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, Amsterdamecho geluidsweerkaatsing 1477 [HWS] <Latijn Overige werken
Woordenboek der Nederlandsche taal (WNT) & Middelnederlandsch woordenboek (MNW) & Vroegmiddelnederlands woordenboek (VMNW) & Oudnederlands woordenboek (ONW) – alle onderdeel van de Geïntegreerde Taalbank (GTB)Zoek dit woord op in het WNT, MNW, VMNW, ONW. |