Meehelpen? Ga naar etymologieWiki
![]()
|
droesem - (bezinksel)Etymologische (standaard)werken
M. Philippa, F. Debrabandere, A. Quak, T. Schoonheim en N. van der Sijs (2003-2009) Etymologisch Woordenboek van het Nederlands, Amsterdamdroesem zn. ‘bezinksel’ P.A.F. van Veen en N. van der Sijs (1997), Etymologisch woordenboek: de herkomst van onze woorden, 2e druk, Van Dale Lexicografie, Utrecht/Antwerpendroesem* [bezinksel] {droes(e), droessem 1287} middelnederduits drosem, oudhoogduits drosi, oudengels drōs(na); buiten het germ. oudlitouws dragės, oudpruisisch dragios [droesem], albaans dra [oliedroesem]; behoort bij droef, draf1, dras, drijten. J. de Vries (1971), Nederlands Etymologisch Woordenboek, Leidendroesem znw. m., mnl. droesen(e), mnd. drōsem, ohd. truosana, oe. drōsne. — Grondvorm *drōhsna < idg. *dhrāksno afgeleid van *dherāgh, verbreding van de idg. wt. *dher, waartoe ook behoren drab en draf, evenals on. dregg ‘droesem’ (zie ook: droef). Het woord vertoont in het westgerm. wisseling van -n- en -m-suffix; zonder suffix zijn mnl. droes, droese ‘droesem’, mhd. drōs ‘faex’, oe. drōs ‘oorsmeer’. N. van Wijk (1936 [1912]), Franck's Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, 2e druk, Den Haagdroesem znw. Met substitutie van suffix uit mnl. droesen(e) v., waaruit ook de bijvorm droes, mnl. droes(e) v. o. ontstaan is; vgl. zeis uit seisene; zie ook nog bliksem = ohd. truosana v., mnd. drôsem (o.?), ags. drôsn(e) v. “droesem”. Verwant met de onder droef genoemde woorden: naast dherā̆x-gh- en dherax-bh- kan dherā̆x-s- hebben bestaan. Of ook uit een germ. grondvorm *ðrôƀ-snô- of *ðrôʒ-snô- wgerm. *drôsnô- ontstaan kan zijn, is onzeker. [Aanvullingen en Verbeteringen] droesem. Droes niet uit droesem, maar = ags. drôs “oorsmeer”, mhd. drôs o. “faex”. C.B. van Haeringen (1936), Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, Supplement, Den Haagdroesem. De bijvorm droes, mnl. droes, droese niet uit mnl. droesen(e), maar = ags. drôs m. ‘oorsmeer’, mhd. drôs ‘faex’: v.Wijk Aanv. Naast ags. drôsne v. komt drôsna m. voor. J. Vercoullie (1925), Beknopt etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, Den Haag / Gentdroes 3, droesem m., Mnl. droese, droesene + Ohd. drôsi, truosana (Mhd. truosen, Nhd. drusen), Ags. drósn (Eng. dross), van Idg. dhrâs-, afwisselend met dhrā̆bh van draf en droef. Dialectwoordenboeken en woordenboeken van variëteiten van het Nederlands
F. Debrabandere (2007), Zeeuws etymologisch woordenboek: de herkomst van de Zeeuwse woorden, Amsterdamdroes zn.: koffiedik, koffiedrab. Contaminatie van drab en droesem ‘bezinksel’. S.P.E. Boshoff en G.S. Nienaber (1967), Afrikaanse etimologieë, Die Suid-Afrikaanse Akademie vir Wetenskap en Kunsdroesem: – droes – , “aanpaksel, besinksel, moer” (bv. v. wyn), wsk. dies. as droes, “metaalskuim”; Ndl. droesem/droes (Mnl. droes(e), by Kil droessem), verb. m. Eng. dross (misk. ook m. dregs), vgl. ook als (uit alsem) en bras (uit brasem); herk. onseker. Uitleenwoordenboeken
N. van der Sijs (2010), Nederlandse woorden wereldwijd, Den Haag; met aanvullingen uit Uitleenwoordenbank 2015droesem ‘bezinksel’ -> Frans † drousser ‘koffiedik’. Dateringen of neologismen
N. van der Sijs (2001), Chronologisch woordenboek: de ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, Amsterdamdroesem* bezinksel 1287 [CG NatBl] Overige werken
Woordenboek der Nederlandsche taal (WNT) & Middelnederlandsch woordenboek (MNW) & Vroegmiddelnederlands woordenboek (VMNW) & Oudnederlands woordenboek (ONW) – alle onderdeel van de Geïntegreerde Taalbank (GTB)Zoek dit woord op in het WNT, MNW, VMNW, ONW. |