Meehelpen? Ga naar etymologieWiki
![]()
|
dom - (kerk)Etymologische (standaard)werken
M. Philippa, F. Debrabandere, A. Quak, T. Schoonheim en N. van der Sijs (2003-2009) Etymologisch Woordenboek van het Nederlands, Amsterdamdom 1 zn. ‘kathedraal’ P.A.F. van Veen en N. van der Sijs (1997), Etymologisch woordenboek: de herkomst van onze woorden, 2e druk, Van Dale Lexicografie, Utrecht/Antwerpendom1 [kerk] {1574} < frans dôme (een domkerk in Frankrijk zelf noemt men cathédrale), naar italiaans duomo < latijn domus [huis] (namelijk Dei [van God]), verwant met grieks domos [huis] en dōma [woning, woning der goden, tempel]. De oudnl. vorm duom {901-1000} en de middelnl. vormen doem, dom [kerk] zijn ontleend aan latijn domus [huis]. P.H. Schröder (1980), Van Aalmoes tot Zwijntjesjager, Baarndom Behalve als zelfstandig naamwoord in de betekenis: bisschoppelijke hoofdkerk (de Dom van Utrecht) komt het woord dom voor als bijvoeglijk naamwoord en als achtervoegsel. De vraag of wij met hetzelfde woord te maken hebben moet ontkennend worden beantwoord. Het woord dom: kerk is ontleend aan het Latijnse domus: huis. Het woord dom: met weinig verstand begaafd is een algemeen Germaans woord, dat in het Duits dumm luidt, in het Engels dumb, in het Zweeds dum. Het is waarschijnlijk verwant met doof. Men bezigt het niet alleen in de zin van: alle verstand missend, maar ook in die van: waarbij het verstand niet gebruikt behoeft te worden en spreekt dus van dom werk. Het woord‑dom tenslotte in adeldom, rijkdom, ouderdom enz. betekent: staat, toestand. J. de Vries (1971), Nederlands Etymologisch Woordenboek, Leidendom 1 znw. m. ‘hoofdkerk’ < fra. dôme <lat. domus ‘huis’. Daarmee werd eigenlijk bedoeld domus ecclesiae < gr. oĩkos tẽs ekklēsías ‘huis der gemeente, dat als woonplaats der geestelijken diende’. Daarna heette de daarmee verbonden kerk zelf ecclesia de domo. N. van Wijk (1936 [1912]), Franck's Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, 2e druk, Den Haagdom I znw., sedert Kil. Evenals nhd. dom m. uit fr. dôme, dit uit oud-it. domo (it. duomo) > lat. domus. Reeds de oude wgerm. diall. hadden domus “godshuis” (vgl. evenwel Kretschmer KZ. 39, 545—548) direct ontleend in den vorm *dôm (vgl. bij school I): mnl. doem(kerc) “domkerk”, onfr. duom “templum”, ohd. tuom (ouder-nhd. tum), ofri. dôm m. “domkerk”. Uit het Wgerm. on. dômkirkja v. J. Vercoullie (1925), Beknopt etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, Den Haag / Gentdom 2 m. (kerk), Mnl. dom, dome, doem, Os. dom, gelijk Ohd. tuom en Fr. dôme (waaruit Nhd. dom), uit It. duomo, van Lat. domum (-us) = huis, d.i. huis Gods (z. timmeren). Thematische woordenboeken
N. van der Sijs (2005), Groot Leenwoordenboekdom ‘kerk’ (Frans dôme); ‘titel’ (Portugees dom)
T. Pluim (1922), Wetenswaardig allerlei: bijdragen tot algemeene kennis voor studeerenden bijeenverzameld door T. Pluim, GroningenDom van het Ital. duomo, dat zelf van het Latijn domus komt en huis beteekent. Dom noemde men in Italië enkele kathedrale kerken, waarboven zich een dom, een soort ronde toren verhief; later werd de naam eveneens gegeven aan kerken en gebouwen, die in het buitenland werden gebouwd in den vorm der oude Italiaansche domkerken. Zoo heeft men in Parijs den Dom der Invaliden, dien van het Panthéon enz. Zoo is een der laatste doms de Dom van Keulen. Toegepast op kerkgebouwen, beteekent het woord Dom: het huis bij uitnemendheid. C.H.Ph. Meijer (1919), Woorden en uitdrukkingen verklaard door Dr. C. H. Ph. Meijer, AmsterdamDom, mnl. doem, hoofdkerk, kerk met bisschopszetel in de stad, waar een bisschop is; ook: voorname koepelkerk. Oorspronk. alleen: kerk, van ’t lat. domus (nl. domus dei, huis des Heeren). De klinker is verkort vóór de m, evenals in: verdoemen, verdommen; bloem, blom; noemen, dial. nommen. In Nederland is de eenige dom die te Utrecht, waar in den toren een steen gemetseld is met D. O. M. (Domino Optimo Maximo, den besten, grootsten God), uit welke letters vroeger de naam dom verklaard werd. Uitleenwoordenboeken
N. van der Sijs (2010), Nederlandse woorden wereldwijd, Den Haag; met aanvullingen uit Uitleenwoordenbank 2015dom ‘kerk, kathedraal’ -> Indonesisch dom ‘kerk, kathedraal’. Dateringen of neologismen
N. van der Sijs (2001), Chronologisch woordenboek: de ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, Amsterdamdom kerk 1574 [WNT vrede] <Frans Overige werken
Woordenboek der Nederlandsche taal (WNT) & Middelnederlandsch woordenboek (MNW) & Vroegmiddelnederlands woordenboek (VMNW) & Oudnederlands woordenboek (ONW) – alle onderdeel van de Geïntegreerde Taalbank (GTB)Zoek dit woord op in het WNT, MNW, VMNW, ONW. |