Meehelpen? Ga naar etymologieWiki
![]()
|
dagwand - (hoeveelheid grond)Etymologische (standaard)werken
J. Vercoullie (1925), Beknopt etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, Den Haag / Gentdagwand v., Mnl. dachwant = stuk gronds dat in een dag omgewend wordt (z. dagmat en wenden). Dialectwoordenboeken en woordenboeken van variëteiten van het Nederlands
F. Debrabandere (2005), Oost-Vlaams en Zeeuws-Vlaams etymologisch woordenboek: de herkomst van de Oost- en Zeeuws-Vlaamse woorden, Amsterdamdagwand (Al, Dd, R, W, ZO), zn. o.: grote akker. Mnl. dachwant, Vnnl. daghwant lands 'demy arpent de terre' (Lambrecht), 1568 dagwant oft gemet (LC), daghwand, daghmael 'wat in een dag geploegd kan worden' (Kiliaan). Akker zo groot als in één dag geploegd kan worden. Wand < ww. wenden 'keren, omploegen'. A.A. Weijnen (2003), Etymologisch dialectwoordenboek, Den Haagdagget bep. landmaat (Brabant (prov.)). Gezien de ligging wschl. ‹ dagwant ↑. dagwant bep. oppervlaktemaat (West-Vlaanderen, Zuidwest-Brabant). Ss. van dag en mnl. want ‘bep. maat voor ploegland’ (~ wenden; het benoemingsmotief is het wenden van de ploeg aan het eind van het akkerstuk). Oorspronkelijke betekenis: zoveel als men op een dag wenden (ploegen) kan. Kiliaen omschreef: “modius agri, versus, id quod uno die arari aut verti potest.” Overige werken
Woordenboek der Nederlandsche taal (WNT) & Middelnederlandsch woordenboek (MNW) & Vroegmiddelnederlands woordenboek (VMNW) & Oudnederlands woordenboek (ONW) – alle onderdeel van de Geïntegreerde Taalbank (GTB)Zoek dit woord op in het WNT, MNW, VMNW, ONW. |