Meehelpen? Ga naar etymologieWiki
![]()
|
briel - (meersch met struikgewas)Etymologische (standaard)werken
J. Vercoullie (1925), Beknopt etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, Den Haag / Gentbriel, bruul, broel, Breugel m. (meersch met struikgewas), Mnl. id., is met Fr. breuil en Hgd. brühl, uit. Gall. brogil (Mlat. brogilus), dat met br uit mr bij mark 1. behoort. Dialectwoordenboeken en woordenboeken van variëteiten van het Nederlands
F. Debrabandere (2010), Brabants etymologisch woordenboek: de herkomst van de woordenschat van Antwerpen, Brussel, Noord-Brabant en Vlaams-Brabant, Zwollebruil, zn.: vruchtbaar perceel. Gediftongeerd uit bruul, met gepalataliseerde u uit broel. Hieruit elders de ontronde vorm Briel. Het is de naam van talrijke, bosachtige of moerassige terreinen, zoals Broel, Bruul, Briel, Brogel,Breugel, Brögel, Brühl, Bruille, Brûle, Breuil. Ontleend aan Keltisch brogilo- (Gysseling). Volgens Van Loon betekent het woord oorspr. ‘omheind terrein’, vervolgens ‘omheinde domaniale, irrigeerbare hooiweide’ of ‘vochtige lage grond’. A.A. Weijnen (2003), Etymologisch dialectwoordenboek, Den Haagbruul huisweide (Antwerpen). = eigennaam Bruel in 1159 in de omgeving van Vollenhove. Via het Romaans (vgl. Bruille in arrondissement Doornik) « Keltisch brogilom ‘omheinde weide’. De ontlening is ouder dan briel (in Den Briel) en later dan breugel (in toponiemen). Thematische woordenboeken
G. van Berkel & K. Samplonius (2018), Nederlandse plaatsnamen verklaardbriel 'omheind bosje of park' Overige werken
Woordenboek der Nederlandsche taal (WNT) & Middelnederlandsch woordenboek (MNW) & Vroegmiddelnederlands woordenboek (VMNW) & Oudnederlands woordenboek (ONW) – alle onderdeel van de Geïntegreerde Taalbank (GTB)Zoek dit woord op in het WNT, MNW, VMNW, ONW. |