Meehelpen? Ga naar etymologieWiki
![]()
|
aak - (schip)Etymologische (standaard)werken
M. Philippa, F. Debrabandere, A. Quak, T. Schoonheim en N. van der Sijs (2003-2009) Etymologisch Woordenboek van het Nederlands, Amsterdamaak 1 zn. ‘soort schip’ P.A.F. van Veen en N. van der Sijs (1997), Etymologisch woordenboek: de herkomst van onze woorden, 2e druk, Van Dale Lexicografie, Utrecht/Antwerpenaak1 [schip] {a(e)ke 1520, naast naecke 1593} oudsaksisch nako, oudhoogduits nahho, oudengels naca, oudnoors nǫkkvi < middeleeuws latijn naca < latijn navis [schip]; de begin n- viel weg o.i.v. het lidw., vgl. adder < nadder. P.H. Schröder (1980), Van Aalmoes tot Zwijntjesjager, Baarnarreslee Men zegt gewoonlijk kortweg: ar, maar waar dat woord vandaan komt, weten verreweg de meeste mensen niet. Het heeft namelijk in de uitspraak zijn kop verloren. Oorspronkelijk luidde het: nar, in de bekende zin van: zot, dwaas. Zegt men nu ‘een nar’ dan wordt dat precies zo uitgesproken als wanneer men zegt: ‘een ar’. Een arreslee is dus eigenlijk een narrenslee en hij werd zo genoemd naar de pluimen op de kop van het paard en naar de rinkelbelletjes aan hoofdstel en leidsels. Het komt vaker voor dat een woord op dezelfde wijze zijn beginletter verliest. Het Duitse woord Natter bewijst dat een adder vroeger nadder heette. Zo is aak: platboomde vissersschuit uit naak ontstaan en okkernoot uit nokkernoot, waarvan het eerste deel ook al noot betekent. J. de Vries (1971), Nederlands Etymologisch Woordenboek, Leidenaak 1 znw. m. v. ‘vaartuig’, mnl. ake, achche m., vgl. fri. aek soort vissersschuit’, ofri. âk(e) ‘boot met platte bodem’, en nhd. dial. achen. Bij Kiliaen staan naast elkaar aecke en naecke. — De laatste vorm is de oorspronkelijke, vgl. ohd. nahho (nhd. nachen), os. nako, oe. naca, on. nǫkkvi m. ‘boot, schip’. — Germ. *naku̯a beantwoordt aan oi. naga ‘boom, berg’, verder lit. nõglas, nõklas ‘greep van een zwaard’, nogna ‘handvat van het zwaard’ (zie IEW 770). — > fra. aque (sedert 18e eeuw), (vgl. Valkhoff 47). Andere etymologieën: Oorspr. betekenis ‘gespleten (boomstam)’, vgl. lat. novacula ‘scheermes’. — Inderdaad is de vergelijking met oi. naga niet zeker, vlg. Mayrhofer, AindEW 2, 125b. aak 1 [Aanvullingen De Tollenaere 1969]: zie E. Polomé, RBPhH 44, 106 [1966]. N. van Wijk (1936 [1912]), Franck's Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, 2e druk, Den Haagaak I (vaartuig), mnl. āke, achche m. Kil. kent de vormen aecke, naecke. De vorm zonder n ook in fri. aek “soort visschersschuit”, oostfri. âk(e) “boot met platten bodem”, nhd. dial. achen. De n-vorm is de oudste (vgl. adder, avegaar). Waarschijnlijk is het woord uit een duitsch (ndd.; of oostndl.-rijnsch) dialect door schippers geïmporteerd. = ohd. nahho (nhd. nachen), os. nako, ags. naca, on. nǫkkvi m. “boot, schip”: de k uit oergerm. q is in eenige casus, o. a. waar de verbinding -qn- voorkwam, klankwettig ontstaan. Wellicht ospr. “hout” of “boomstam”. Vgl. dan oi. naga- “boom, berg”, misschien ook gr. ábax “bord, plank, tafel” (nogṷ?), lit. nõglas, nõklas “greep van den degen”, nogna “handvat van het zwaard”. Ook is voor aak een grondbet. “gespleten” aangenomen (vgl. boot), onder vergelijking van lat. novâcula “scheermes”, opr. nagis, lit. tìtnagas “vuursteen”. Dit zou aannemelijker zijn, als een verbum voor “splijten” van de basis nogṷ- ergens voorkwam. De combinatie met opr. nognan “leder” is zeer onwsch. C.B. van Haeringen (1936), Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, Supplement, Den Haagaak I (vaartuig). Een n-loze vorm ook in mnd. (zeldzaam) āke m. J. Vercoullie (1925), Beknopt etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, Den Haag / Gentaak 1 v. (vaartuig), Mnl. ake + Fri. aek, dial. Hgd. achen: alle met aphaerese uit naak: z.d.w.. Dialectwoordenboeken en woordenboeken van variëteiten van het Nederlands
F. Debrabandere (2010), Brabants etymologisch woordenboek: de herkomst van de woordenschat van Antwerpen, Brussel, Noord-Brabant en Vlaams-Brabant, Zwollenaak, zn.: aak, rivierschip. Met oorspronkelijke n: Mnl. ake, Vnnl. aecke, naecke ‘boot’ (Kiliaan). Fri. aek, Os. nako, Ohd. nahho, Mhd. nache, D. Nachen, Oe. naca, On. nokkvi, Germ. *nakwôn-. Wellicht verband met Oind. nága ‘boom’, aangezien boten vroeger uit uitgeholde bomen gemaakt werden. Of misschien verband met Idg. *nâu- ‘schip’ in Oind. náuh, Gr. naus, Lat navis. In Ndl aak is de n door metanalyse weggevallen (vgl. adder < nadder). F. Debrabandere (2005), Oost-Vlaams en Zeeuws-Vlaams etymologisch woordenboek: de herkomst van de Oost- en Zeeuws-Vlaamse woorden, Amsterdamnaker 1 (G), zn. m.: aak, rivierschip. Met oorspronkelijke n, en -er-uitgang, wellicht beïnvloed door aker. Mnl. ake, Vnnl. aecke, naecke 'boot' (Kiliaan). Fri. aek, Os. nako, Ohd. nahho, Mhd. nache, D. Nachen, Oe. naca, On. nokkvi, Germ. *nakwôn-. Wellicht verband met Oind. nága 'boom', aangezien boten vroeger uit uitgeholde boten gemaakt werden. Of misschien verband met Idg. *nâu- 'schip' in Oind. náuh, Gr. naus, Lat navis. In Ndl aak is de n door metanalyse weggevallen (vgl. adder < nadder). A.A. Weijnen (2003), Etymologisch dialectwoordenboek, Den Haagakke aak (Brugge). « fra. aque ‘id.’ « vla. *ake (= mnl. ake, fri. aek ‘bep. vissersschuit’, hgd. nachen ‘boot’). De n- is gezien ohgd. nahho, os. nako, oeng. naca, ono. nokkvi zeker oorspronkelijk, maar verdween door metanalyse. F. Debrabandere (2002), West-Vlaams etymologisch woordenboek: de herkomst van de West-Vlaamse woorden, Amsterdamakke (B), zn. v.: aak, rivierschip. Mnl. ake (> 18e e. Fr. aque), Fri. aek, Vroegnnl. aeke, naecke, Os. nako, Ohd. nahho, D. Nachen, Oe. naca. Germ. nakwôn. De vorm met n is wel de oorspronkelijke; die zonder n door metanalyse (vgl. adder < nadder). Er is wellicht verband met Oind. nâga ‘boom’, aangezien boten vroeger uit uitgeholde boomstammen gemaakt werden. Uitleenwoordenboeken
N. van der Sijs (2010), Nederlandse woorden wereldwijd, Den Haag; met aanvullingen uit Uitleenwoordenbank 2015aak ‘platboomd binnenvaartuig’ -> Duits Aak, Aake ‘vrachtpraam met platte bodem’ (uit Nederlands of Nederduits); Noors aak ‘vrachtpraam met platte bodem’; Frans † aque ‘platbodem die rijnwijnen naar Holland vervoert’; Tsjechisch aak ‘vrachtpraam’; Sloveens aak ‘zeilschip voor vervoer van wijnen’; Russisch † aak ‘platboomd vaartuig voor het vervoer van wijnen’. Dateringen of neologismen
N. van der Sijs (2001), Chronologisch woordenboek: de ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, Amsterdamaak* schip 1520 [HWS] Overige werken
Julius Pokorny (1959), Indogermanisches Etymologisches Wörterbuch, Bern.nogu̯o- oder nagu̯o- ‘Baum’?
Ai. naga- m. ‘Baum, Berg’; aisl. nǫkkui m., ahd. nahho, as. naco, ags. naca ‘Nachen, Einbaum’. WP. II 340. Woordenboek der Nederlandsche taal (WNT) & Middelnederlandsch woordenboek (MNW) & Vroegmiddelnederlands woordenboek (VMNW) & Oudnederlands woordenboek (ONW) – alle onderdeel van de Geïntegreerde Taalbank (GTB)Zoek dit woord op in het WNT, MNW, VMNW, ONW. |