Meehelpen? Ga naar etymologieWiki
![]()
|
zonde - (overtreding van een goddelijke wet)Etymologische (standaard)werken
M. Philippa, F. Debrabandere, A. Quak, T. Schoonheim en N. van der Sijs (2003-2009) Etymologisch Woordenboek van het Nederlands, Amsterdamzonde zn. ‘overtreding van een goddelijke wet’ P.A.F. van Veen en N. van der Sijs (1997), Etymologisch woordenboek: de herkomst van onze woorden, 2e druk, Van Dale Lexicografie, Utrecht/Antwerpenzonde* [overtreding] {oudnederlands sunda 901-1000, middelnederlands sonde, sunde} oudsaksisch sunda, oudhoogduits sunt(e)a, oudengels synn, waarvan de betekenis in christelijke context ontleend is aan latijn peccatum [zonde]; in het germ. betekende het woord ‘schuld’. J. de Vries (1971), Nederlands Etymologisch Woordenboek, Leidenzonde znw. v., mnl. sonde, sunde, onfrank. sunda, os. sundia (mnd. sunde > on. synd), ohd. suntea, sunta (nhd. sünde), oofri. sende, owfri. sonde, oe. synn (ne. sin) < germ. *sunðiō. Het is niet gelukt het woord uit het germ. te verklaren. Daar het woord nooit tot de germ. rechtstaal behoord heeft, is een verwantschap met lat. sons ‘schuldig’ niet aannemelijk. De verklaring van E. Schroder KZ 56, 1929, 106 vlgg. uit een grondvorm *skṃtjo ‘handeling waarover men zich schaamt’ (en dus bij schande) stuit daarop, dat k voor m anders nergens uitvalt. — Misschien dus een vroege ontlening (in de kerktaal?) aan lat. sons, sontis ‘schuldig’, welk woord is te vergelijken met on. sannr ‘waar, schuldig’, vgl. os. oe. sōð, ohd. sant, eig. een deelw. van het ww. *es ‘zijn’, vgl. oi. sant, gr. ont- ‘zijnde’. De overgang van de bet. ‘het zijnde, waar’ > ‘schuldig’ alleen in germ. en lat., wat wijzen kan op nauwe betrekkingen op het gebied van het recht. Julius Pokorny (1959), Indogermanisches Etymologisches Wörterbuch, Bern.es- ‘sein’, Kopula und Verbum Substantivum; bildet ursprünglich nur ein duratives Präsens wird daher einzelsprachlich vielfach durch die Wurzel bheu̯ǝ- : bhū- suppliert.
1. Ai. ásmi, ási, ásti, smás, sthá, sánti, av. ahmi, 3. Sg. asti, 3. Pl. hanti, apers. amiy; WP. I 160 f., Schwyzer Gr. Gr. I 676 ff., Trautmann 71, usw. esu-s N. van Wijk (1936 [1912]), Franck's Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, 2e druk, Den Haagzonde znw., mnl. sonde, sunde v. = onfr. sunda, ohd. sunt(e)a (nhd. sünde), os. sundia, oofri. sende, owfri. sonde, ags. synn (eng. sin) v. “zonde, vergrijp”, stam *sunðiô-. De got. nomin. zou *sundi luiden. On. synð v. “zonde” (alleen in christelijken zin) is uit *suniði-, *sunjiþô- of dgl. verklaard; eer is ’t een ontl. uit het Wgerm. Verwant is lat. sons “schuldig”; dit kan identisch zijn met on. sannr “waar, schuldig”, os. sôth, ags. sôð “waar” (eng. in for sooth); dan is idg. *sont-, *sent- (*sṇt-) “schuldig” (van dezen laatsten vorm komt zonde), het tegenw. deelw. van het ww. es- ”zijn” (zie zijn II) = gr. ónt-, obg. sy, gen. sąšta, lit. (met analogischen e-anlaut) ẽsąs, oi. sánt- “zijnde”; de bet. “schuldig” gaat dan op “wiens schuld zonder twijfel vaststaat” terug. Anderen combineeren zonde en lat. sons met gr. authéntēs “(uit eigen beweging handelend), moordenaar, zelfmoordenaar” (onwsch.; dit eer uit autó- + *théntēs dan autó- + héntēs); gr. ánūmi “ik voltooi”, oi. sanóti “hij verwerft zich” worden ook nog wel hierbij gebracht. C.B. van Haeringen (1936), Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, Supplement, Den Haagzonde. Tegen de hier vermelde en vrij algemeen aanvaarde combinatie met lat. sons, on. sannr enz. zou men als semantisch bezwaar kunnen aanvoeren, dat nergens blijkt dat het woord ospr. in de sfeer van het recht thuis behoort. Toch moet men hieraan de voorkeur blijven geven boven de interessante hypothese van E.Schröder KZ. 56, 106 vlgg., dat germ. *sunðiô- een ablautsformatie zou zijn naast schande. Deze verklaring toch veronderstelt een voorhistorische overgang sk- > s- (vgl. zullen), die te zeer in de lucht hangt, niettegenstaande de hoge ouderdom van de verbinding zonde en schande, welke volgens Schr. een vroeger allitererende formule zou zijn. J. Vercoullie (1925), Beknopt etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, Den Haag / Gentzonde v., Mnl. sonde, Onfra. sunda, Os. sundia + Ohd. suntea (Mhd. sünde, Nhd. id.), Ags. synn (Eng. sin), Ofri. sende, On. synd (Zw. en De. synd) + Lat. sons, genit. sontis = schuldig. Dialectwoordenboeken en woordenboeken van variëteiten van het Nederlands
F. Aarts (2017), Etymologisch Dictionairke vaan ’t Mestreechs, Maastrichtzun (zn.) zonde; Aajdnederlands sunda <901-1000>. Thematische woordenboeken
K. van Dalen-Oskam & M. Mooijaart (2005), Nieuw bijbels lexicon: woorden en uitdrukkingen uit de bijbel in het Nederlands van nu, uitgebreid met De Nieuwe Bijbelvertaling, AmsterdamZonde, daad die tegen de regels van godsdienst of moraal ingaat; (in verzwakte betekenis) overtreding van een regel; kwalificatie van een aantasting van iets moois, een verspilling, een gemiste kans e.d. In de bijbel is een zonde een daad die een schuld tegenover God teweeg brengt, zoals onder andere uit deze boetpsalm blijkt: 'Ik ken mijn wandaden, / ik ben mij steeds van mijn zonden bewust, / tegen u, tegen u alleen heb ik gezondigd, / ik heb gedaan wat slecht is in uw ogen' (Psalmen 51:5-6, NBV). In het algemene taalgebruik kennen wij het woord vooral in uitroepen van spijt: 'Zonde van m$n tijd' (een uur aan de telefoon) of 'zonde van je nieuwe stropdas' (een vlek), een betekenis die tamelijk ver van de eigenlijke betekenis is afgeraakt. Rijmbijbel (1271), 374. God en hiet noint sonde doen. (God heeft nooit bevolen te zondigen.) Wie zonder zonde is werpe de eerste steen, alleen wie zelf zonder fouten is, is gerechtigd een ander te beschuldigen; uitspraak om aan te geven dat men geen oordeel over iemand anders moet of wil vellen. Ook alleen: Deze uitdrukking gaat terug op een uitspraak van Jezus aangaande de behandeling van een overspelige vrouw; haar aanklagers willen haar stenigen, Jezus werpt echter tegen: 'Wie van u zonder zonde is, werpe het eerst een steen naar haar' (Johannes 8:7, NBG-vertaling), waarmee hij wil zeggen dat in feite niemand in de positie is om haar te veroordelen. Op het eerste gedeelte wordt in modern gebruik vaak gevarieerd. De NBV heeft hier 'laat die als eerste een steen naar haar werpen'. Luikse Diatessaron (1291-1300), p, 168, 5-6. Die sonder sunde es van v, die werpe den irsten steen op hare. De zonden of ongerechtigheid der vaderen worden of wordt bezocht aan de kinderen, de gevolgen van fouten en misdaden worden gedragen door volgende generaties. Onder andere in Exodus 34:7 kunnen we lezen wat er gebeurt als men niet gehoorzaamt aan de geboden van God: 'Maar (de schuldige) houdt Hij zeker niet onschuldig, de ongerechtigheid der vaderen bezoekende aan kinderen en kindskinderen, aan het derde en vierde geslacht' (NBG-vertaling; de NBV kiest voor een andere formulering). Zie ook Geslacht. Statenvertaling (1637), Exodus 34:7. Die den schuldigen geensins ontschuldich en houdt, besoeckende de ongerechticheyt der vaderen aen de kinderen. Zonde tegen de Heilige Geest, zeer zware, onvergefelijke zonde. De kerk van de Middeleeuwen en later de rooms-katholieke kerk kent verschillende kwalificeringen en classificaties van zonden. Zo heeft men ook zes zonden tegen de Heilige Geest erkend. Het begrip 'zonde tegen de Heilige Geest' is gebaseerd op de volgende evangelietekst: 'Voorwaar, ik zeg u, dat alle zonden aan de kinderen der mensen zullen vergeven worden, ook de godslasteringen, welke zij gesproken mogen hebben; maar wie gelasterd heeft tegen de Heilige Geest, heeft geen vergeving in eeuwigheid, maar staat schuldig aan eeuwige zonde, immers, zij zeiden: Hij heeft een onreine geest' (Marcus 3:28-29, NBG-vertaling). In de NBV is de 'eeuwige zonde' geworden tot 'een onuitwisbaar vergrijp'. Liesveldtbijbel (1526), Marcus 3:39. Maer wie den heilighen geest lastert, die en heeft gheen vergeuinge inder eewicheit maer hi is sculdich des eewighen ordeels. Zondebok, iemand op wie de schuld wordt geschoven van iets dat anderen hebben misdaan of van wat buiten zijn schuld is misgegaan. De zondebok is in het oude testament de bok die op Grote Verzoendag symbolisch met de zonden van het volk werd beladen en de woestijn ingestuurd, als verzoening voor de begane overtredingen. Het ritueel wordt beschreven in Leviticus 16: 'De bok neemt alle zonden van het volk met zich mee, naar een verlaten gebied' (Leviticus 16:22, NBV). Het frequent gebruikte zondebok is als woord vrij jong, en waarschijnlijk oorspronkelijk alleen gebruikt voor de figuurlijke betekenis 'iemand die altijd de schuld van iets toegeschoven krijgt'. Het wordt in die betekenis genoemd door Sprenger van Eijk in 1844. In de letterlijke betekenis komt het voor in de inleidende tekst bij Leviticus 16 in de Leidse vertaling (1899-1912), waar gesproken wordt over het wegjagen van een zondebok. In de tekst zelf van de verschillende vertalingen treffen we zondebok niet aan; men geeft omschrijvingen, bijvoorbeeld in Levicus 16:8: weggaande bok (Statenvertaling). Liesveldtbijbel (1526), Leviticus 16:22. Dat die boc also al haer misdaet op hem in dye wildernis draghe, ende laten hem in die woestine. Zondeval, het begaan van de eerste zonde door Adam en Eva; (algemeen) zware overtreding. Dit woord, opgetekend vanaf de 18e eeuw, werd in eerste instantie toegepast op de eerste zonde door Adam en Eva. Door te eten van de vrucht van de boom der kennis waren ze ongehoorzaam aan God en riepen de straf van God over zichzelf en hun nageslacht af. Hoewel dit als 'de eerste zonde' bekend staat, komt het woord zonde in het verhaal zelf overigens niet voor. In moderne toepassingen op verre nazaten van deze ongehoorzame voorouders moet het woord de zwaarte van de overtreding tot uitdrukking brengen. Zie ook Adam, Appel, Boom, Eden, Eva, Lust, Paradijs, Vrucht, Vijgenblad. Omdat algemeen verondersteld werd dat de Duitse landbouw en industrie het niet konden stellen zonder sterke staat, gingen veel liberalen door de bocht en stelden zich op achter een sterk protectionistische politiek, een opstelling die in de literatuur doorgaans als de zondeval van het Duitse liberale denken wordt afgeschilderd. (Liberaal Reveil, 1995, nr. 4) Zondvloed, grote watervloed die volgens het bijbelverhaal de aarde verwoestte op Noach en de zijnen na; (fig.) grote watervloed; zware regenval; (fig) enorme hoeveelheid. Na de zondeval wordt in de volgende hoofdstukken van Genesis verslag gedaan van de grote watervloed, die God op aarde liet stromen om de goddeloze mensheid uit te roeien. Hij spaarde hierbij Noach, diens familie en van alle dieren één paar. Toen de aarde weer droog was, deed God Noach een belofte: 'Hierbij sluit ik een verbond met jullie en met je nakomelingen, en met alle levende wezens die bij jullie zijn: vogels, vee en wilde dieren, met alles wat uit de ark is gekomen, alle dieren op aarde. Deze belofte doe ik jullie: nooit weer zal alles wat leeft door het water van een vloed worden uitgeroeid, nooit weer zal er een zondvloed komen om de aarde te vernietigen' (Genesis 9:11, NBV). Deux-Aesbijbel (1562), Genesis 9:11. Ende make mijn verbont also met v, Dat nu voortaen niet meer alle vleesch verdoruen worden sal, met het water der Sundtuloedt, ende daer sal nu voortaen geene Suntvloet meer kome, die de Aerde verderue. Voor, na de zondvloed, in de oertijd; in de nieuwe tijd. De zondvloed is uitgangspunt van een bepaalde tijdrekening geweest, en men kan dus bij Cats een datering aantreffen als In $t jaer 1449 na den Sunt-vloet. In meer globale aanduidingen geldt voor de zondvloed als zeer lang geleden, uit de oertijd; en na de zondvloed als behorend tot de nieuwe tijd. Wanneer ben ik voor het laatst kwaad geweest? dacht ik. God, dat was lang geleden. Voor de zondvloed. Langer geleden nog. (M. Möring, In Babylon, 1997, p. 402) Na mij of ons de zondvloed, we houden geen rekening met nadelige gevolgen van wat we ondernemen; kome wat kome. Deze uiting van prettige of onverantwoordelijke zorgeloosheid wordt vaak toegeschreven aan Madame de Pompadour, maar de uitdrukking was al eerder in het Frans bekend en gaat op antieke voorbeelden terug. Wat zal je je nog langer druk maken, wie dan leeft wie dan zorgt na ons de zondvloed. (F. de Jonge, Het Damestasje, 1987, p. 86) Nicoline van der Sijs (2005), Groot Leenwoordenboekzonde ‘morele zonde’ (bet. van Latijn peccatum)
P.G.J. van Sterkenburg (2001), Vloeken. Een cultuurbepaalde reactie op woede, irritatie en frustratie, 2e druk, Den Haagzonde. In krachttermen en uitroepen e.d. komt volgens het WNT bij mijn zonden voor. Alleen voor de 17de eeuw wordt een citaat gegeven, dat afkomstig is uit Bredero. T. Pluim (1911), Keur van Nederlandsche woordafleidingen, PurmerendZonde, van den Voorgerm. wt. swen, sun = schuldig zijn. Uitleenwoordenboeken
N. van der Sijs (2010), Nederlandse woorden wereldwijd, Den Haag; met aanvullingen uit Uitleenwoordenbank 2015zonde ‘overtreding’ -> Xhosa sono ‘overtreding’ Dateringen of neologismen
N. van der Sijs (2001), Chronologisch woordenboek: de ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, Amsterdamzonde* overtreding 0901-1000 [WPs] Overige werken
Woordenboek der Nederlandsche taal (WNT) & Middelnederlandsch woordenboek (MNW) & Vroegmiddelnederlands woordenboek (VMNW) & Oudnederlands woordenboek (ONW) – alle onderdeel van de Geïntegreerde Taalbank (GTB)Zoek dit woord op in het WNT, MNW, VMNW, ONW. |