Meehelpen? Ga naar etymologieWiki
![]()
|
zijde - (zijkant)Etymologische (standaard)werken
M. Philippa, F. Debrabandere, A. Quak, T. Schoonheim en N. van der Sijs (2003-2009) Etymologisch Woordenboek van het Nederlands, Amsterdamzij(de) zn. ‘kant, flank’ P.A.F. van Veen en N. van der Sijs (1997), Etymologisch woordenboek: de herkomst van onze woorden, 2e druk, Van Dale Lexicografie, Utrecht/Antwerpenzijde1*, zij [zijkant] {side, zide, sijt 1220-1240} oudsaksisch sida, oudhoogduits sita, oudfries, oudengels side, oudnoors siða; hoort bij zijd (in wijd en zijd) en betekent eigenlijk ‘het lang uitgestrekte’. De uitdrukking de groene zijde [aan de linkerkant]: in de Middeleeuwen was groen de kleur van de vreugde. Tegenwoordig betekent het meestal ‘aan de linkerkant’ maar oorspr., met de betekenis ‘aan de verliefde kant’, was er waarschijnlijk geen voorkeur voor links of rechts. J. de Vries (1971), Nederlands Etymologisch Woordenboek, Leidenzijde 1, zij znw. v., ‘flank, kant’, mnl. sīde v., os. sīda, ohd. sīta, sītta (nhd. seite), ofri. oe. sīde (ne. side), on. sīða ‘zijde’, gewoonlijk opgevat als ontstaan uit het begrip ‘uitgestrektheid naar beneden’ (IEW 891) en dan dus afgeleid van zijd. Samenhang is er zeker tussen beide woorden, maar de semantische verhouding was wellicht anders. J. Trier Lehm 1951, 41 denkt aan een ontwikkeling uit ‘huiswand’ (onder verwijzing naar lat. lātus ‘vlechtwand, zijde’). Men moet dan uitgaan van de idg. wt. *sei ‘binden, vlechten’, waarvoor zie: zeel. Verder gaat hij dan door tot ‘de door een heg omheinde ruimte’, in het bijzonder ‘de dingplaats’, waarvan de uitgestrektheid het woord zijd levert en de daarin heersende gewoonte het woord zede. Af te wijzen is de verklaring van Güntert, WS 11, 1925, 138 die verband zoekt met lat. sinus ‘bocht, zeeboezem’ bij lat. sinus, sinum ‘kom’. N. van Wijk (1936 [1912]), Franck's Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, 2e druk, Den Haagzijde I, zij I (flank, kant), mnl. sîde v. = ohd. sîta, sîtta (nhd. seite), os. sîda, ofri. ags. sîde (eng. side), on. sîða v. “zijde”. Bij zijd. Oorspr. bet.: “het lang-gestrekte”. C.B. van Haeringen (1936), Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, Supplement, Den Haagzijde I, zij (flank, kant). Minder wsch. Güntert WuS. 11, 138, die het van de groep van sedert scheidt (over de verhouding tot zijd spreekt hij zich niet uit) en verwant acht met het lat. sinus ‘bocht, (zee)boezem’, dat hij bij lat. sínus, sînum ‘kom’ brengt. Zie nog bij berm Suppl. J. Vercoullie (1925), Beknopt etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, Den Haag / Gentzijde 1 v. (kant), Mnl. side, Os. sída + Ohd. sîta (Mhd. sîte, Nhd. seite), Ags. síde (Eng. id.), Ofri. síde, On. síđa (Zw. sida, De. side), behoort bij het vorige zijd, met de bet. het naar de laagte uitgestrekte. Dialectwoordenboeken en woordenboeken van variëteiten van het Nederlands
F. Aarts (2017), Etymologisch Dictionairke vaan ’t Mestreechs, Maastrichtzij (zn.) zijde, zijkant; Vreugmiddelnederlands sida <1151-1200>. Thematische woordenboeken
G. van Berkel & K. Samplonius (2018), Nederlandse plaatsnamen verklaardzijde 'kant' P.G.J. van Sterkenburg (2001), Vloeken. Een cultuurbepaalde reactie op woede, irritatie en frustratie, 2e druk, Den Haagzij (2). In de 17de eeuw en dan nog alleen bij Bredero zwoer men by men sy ‘bij mijn zijde, bij de zijdewond van Christus’. Zweren op delen van het lichaam is niet blasfemisch, maar zet wel kracht bij aan iemands uitspraken. De formule werd tot uitroep. → lanke. Uitleenwoordenboeken
N. van der Sijs (2010), Nederlandse woorden wereldwijd, Den Haag; met aanvullingen uit Uitleenwoordenbank 2015zijde, zij ‘zijkant; flank van het lichaam’ -> Ambons-Maleis sèi ‘zijkant’; Kupang-Maleis sèi ‘flank van het lichaam’; Menadonees sèi ‘flank van het lichaam’; Menadonees sey, sèi ‘zijkant’; Ternataans-Maleis sèi ‘flank van het lichaam’; Negerhollands sie, śi ‘zijkant’; Papiaments zei ‘flank van het lichaam’; Sranantongo sei (ouder: si) ‘zijkant; flank van het lichaam’; Saramakkaans se ‘kant, richting’ <via Sranantongo>. Dateringen of neologismen
N. van der Sijs (2001), Chronologisch woordenboek: de ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, Amsterdamzijde* zijkant 1220-1240 [CG II1 Aiol] Idioomwoordenboeken
F.A. Stoett (1923-1925), Nederlandsche Spreekwoorden, Spreekwijzen, Uitdrukkingen en Gezegden, drie delen, 4e druk, Zutphen735. De groene zijde,eig. de verliefde zijde Gheraert van Velsen, mijn lieve man, Vgl. verder Huygens I, 175: Lick en pap-pot met twee oortgies Brederoo, Moortje, vs. 184; Hooft, Verl. Soon, 12; in het Deensch saette sig ved ins grönne side (Nyrop, 112): hd. die grüne Seite. 1508. Zijn mes snijdt aan twee kanten (of aan twee zijden),d.w.z. hij verdient aan beide kanten, op twee manieren geld; door één bedrijf weet hij op twee manieren winst te maken, ook fig.; een uitdrukking ontleend aan een ploegijzer of aan een (pens)mes. Zie Kluchtspel II, 20: Aan beiden de canten soo snijt nu onsen ploech; Doedyns, Merc. I, 57: Hy geeft advysen aan de twee partyen: dan snyt het mes weêrzyds; Gew. Weeuw. III, 53; Snorp. 38: Se meugen nou allebey vissen en veugelen, so speulense strijck en set, daer 't mes an beye zijen snijt, daer valt het varcke wel te keelen; Tuinman I, 132: Zyn mes snyd aen weêr zyden, dat is, hy doet aan beide kanten winst; Halma, 347: Zijn mes snijd aan twee zijden, hij wint aan beide kanten, il gagne de deux côtés,; Sewel, 486; Waasch Idiot. 433: Zijn messen snijden langs twee kanten, van beide kanten trekt hij voordeel. In 't Daghet XII, 191: Zijn mes snijdt langs twee kanten, 't is een valschaard, eene beteekenis, die ook door Halma en in het Antw. Idiot. 809 wordt vermeld (vgl. fr. un couteau de tripière, een dubbelhartig mensch); Harreb. I, 380; Kalv. I, 113: Eén perceel maar met twee winkels; dan sneed het mes dubbeld; Nkr. II, 1 Maart, p. 2; Het Volk, 7 Nov. 1913, p. 1, k. 1: Zoo snijdt het mes van twee kanten: men houdt arbeiders en reaktionaire heeren beide zoet; Zondagsbl. v. Het Volk 1906, p. 150: Voor de socialisten is het een mes dat aan twee kanten snijdt, 1o. verlengen ze de noodlottige tweespalt, 2o. maken ze reklame; Nkr. IX, 29 Mei, p. 2; 17 Juli, p. 2; Handelsblad, 21 Juli 1915 (ochtendblad) p. 2, k. 6: En aangezien er natuurlijk evengoed onverstandige bevelhebbers als onredelijke soldaten worden gevonden in een leger, dat zich nu al bijna een jaar verveelt, snijdt het klachtenmes bij Oorlog aan twee kanten en spetteren bij elke nieuwe gelegenheid den Minister van Oorlog de splinters om de ooren. Vgl. ook Afrik.: Die mes sny na albei kante toe; fri. syn mês snijt oan twa (of oan alle) kanten; eng. a knife that cuts both ways (Prick, 1306). Overige werken
Woordenboek der Nederlandsche taal (WNT) & Middelnederlandsch woordenboek (MNW) & Vroegmiddelnederlands woordenboek (VMNW) & Oudnederlands woordenboek (ONW) – alle onderdeel van de Geïntegreerde Taalbank (GTB)Zoek dit woord op in het WNT, MNW, VMNW, ONW. |