Meehelpen? Ga naar etymologieWiki
![]()
|
zestig - (60)Etymologische (standaard)werken
M. Philippa, F. Debrabandere, A. Quak, T. Schoonheim en N. van der Sijs (2003-2009) Etymologisch Woordenboek van het Nederlands, Amsterdamzestig telw. ‘60’ P.A.F. van Veen en N. van der Sijs (1997), Etymologisch woordenboek: de herkomst van onze woorden, 2e druk, Van Dale Lexicografie, Utrecht/Antwerpenzestig* [telwoord] {sestich, tsestich 1237} oudhoogduits sehszug, middelnederduits sestich, oudengels siextig, wordt uitgesproken met een scherpe s naar analogie van zeventig; van zes + -tig (vgl. zeventig, tachtig). J. de Vries (1971), Nederlands Etymologisch Woordenboek, Leidenzestig 1 telw. met scherpe begin-s, vgl. mnl. tsestich (met ts naar tseventich, zie: zeventig), mnd. sestich, ohd. sehszug (nhd. sechzig), ofri. sextig, oe. siextig (ne. sixty), on. sex tigir (sextigi), got. saihs tigjus. — Zie: zes en -tig. De scherpe uitspraak van z ís onregelmatig, daar dit telwoord behoort tot de groep van 20 tot 60 die niet zoals 70-90 met het prefix hund gevormd werden. Vgl. daarvoor Th. Frings, Fryske Stuzjes, Feestb. J. H. Brouwer 1960, 30-32, die nog wijst op uitspraak feertig, fijftig, in zuidnl. zelfs tfeertig, tfijftig. zestig 2 In de uitdr. benje zestig waarschijnlijk een aan het telwoord aangepast jodenduits deelwoord gesjechtigd van het ww. sjechtigen naast sjechten ‘slachten’, waartoe ook behoort gesjochten (vgl. Nauta Ts 38, 1919, 30 vlgg.). N. van Wijk (1936 [1912]), Franck's Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, 2e druk, Den Haagzestig telw., gesproken sestig, mnl. tsestich (met t-naar tsēventich, vgl. zeventig) naast sestich = ohd. sëhszug (nhd. sechzig), mnd. sëstich, ofri. sëxtig, ags. siextig (eng. sixty), on. sëx tigir, jonger sëxtigi, got. saíhs tigjus “zestig”. Zie -tig. C.B. van Haeringen (1936), Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, Supplement, Den Haagzestig. In de uitdr. ben je zestig? heeft Nauta Tschr. 38, 30 vlgg. willen zien het vervormde jodenduitse deelw. gesjechtigd bij sjechtigen naast sjechten ‘slachten’ (een anders gevocaliseerde hebr. stamvorm van dezelfde wortel bij † gesjochten Suppl.); onzeker. Vgl. fri. bisestere, bisjestere ‘dwaas, zot’. J. Vercoullie (1925), Beknopt etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, Den Haag / Gentzestig telw., Mnl. sestich: z. dertig. De uitspraak sestig berust op een ouder vorm tzestig, analogievorm van tzeventig (voor die t, z. tachtig). Uitleenwoordenboeken
N. van der Sijs (2010), Nederlandse woorden wereldwijd, Den Haag; met aanvullingen uit Uitleenwoordenbank 2015zestig ‘telwoord’ -> Negerhollands sestig ‘telwoord’; Berbice-Nederlands sesti ‘telwoord’; Sranantongo zestig ‘telwoord’. Dateringen of neologismen
N. van der Sijs (2001), Chronologisch woordenboek: de ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, Amsterdamzestig* telwoord 1100 [Willeram] Idioomwoordenboeken
F.A. Stoett (1923-1925), Nederlandsche Spreekwoorden, Spreekwijzen, Uitdrukkingen en Gezegden, drie delen, 4e druk, Zutphen2642. Ben je zestig?d.w.z. ben je niet goed wijs? ben je van God verlaten? (no. 197); loop je met vrageboekjes? Zie Halma, 807: Hij is zestig, hij zuft of is half gek; Sewel, 968: Word gy zestig (word gy mal, begint gy te mymeren), do you begin to rave, are you mad? Overige werken
Woordenboek der Nederlandsche taal (WNT) & Middelnederlandsch woordenboek (MNW) & Vroegmiddelnederlands woordenboek (VMNW) & Oudnederlands woordenboek (ONW) – alle onderdeel van de Geïntegreerde Taalbank (GTB)Zoek dit woord op in het WNT, MNW, VMNW, ONW. |