![]() Meehelpen? Ga naar etymologieWiki
![]()
|
vroon - (aan de landsheer behorend viswater)Etymologische (standaard)werken
P.A.F. van Veen en N. van der Sijs (1997), Etymologisch woordenboek: de herkomst van onze woorden, 2e druk, Van Dale Lexicografie, Utrecht/Antwerpenvroon* [aan de landsheer behorend viswater] {in de vroegere Noord-Hollandse plaatsnaam Uranlo <918-948>, vrone, vroon [heerlijk goed, domein, ook heer] 1410} oudsaksisch, oudhoogduits frono [domein], eig. 2e nv. mv. van oudsaksisch, oudhoogduits frō [heer] (vgl. vrouw). J. de Vries (1971), Nederlands Etymologisch Woordenboek, Leidenvroon- in samenstellingen als vroondienst, vroonhof, vroonland, is mnl. vroon-, vrône bnw. ‘heilig’ en znw. ‘heer’, os. ohd. frōno, mnd. mhd. vrōne, vrōn ‘den heer behorend, heilig, openbaar’ (nhd. fron-), ofri. frāna ‘heilig, gewijd’, eig. de 2de nv. mv. van germ. *frawan met de bet. ‘aan de goden behorend, godgewijd’ en vandaar enerzijds ‘heilig’, anderzijds ‘behorend aan wereldlijke heren’. — Zie verder: vrouw. Daar hetzelfde woord ook als godennaam gebruikt werd, nhd. Frō, on. Freyr, is het mogelijk, dat een plaatsnaam als Franeker te vergelijken is met on. Freysakr en dus bet. ‘de aan de god Frō gewijde akker’, dit geldt mogelijk ook van Vroonloo, de oude naam van St. Pancras (J. de Vries Ts 51, 1932, 97-121). N. van Wijk (1936 [1912]), Franck's Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, 2e druk, Den Haagvroon- (in vroondienst e.dgl.), mnl. vroon- en vrône bnw. “heiligˮ, bij Maerlant eens (3. Martijn 400) znw. = “Heerˮ. Kil. vermeldt vroone, vroonland “praedium optimo iure, alodiumˮ (beide al mnl., nog hagelandsch haspengouwsch vroon m.“onbebouwde grondˮ) en vroonheer “bezitter van een vrooneˮ als Zeeuwsch. Vroon- = ohd. os. frôno, mhd. mnd. vrôn(e) “den heer betreffend of behoorend, heilig, openbaar (publicus)ˮ (nhd. fro(h)n-), ofri. frâna “heilig, gewijdˮ (nog in Franeker “heeren-akkerˮ of “heilige akkerˮ, “ager publicusˮ), oorspr. de gen. mv. van ʼt bij vrouw besprokene germ. *frawan- “heerˮ, dus = “van de heerenˮ. Men gaat voor de verklaring tot den heidenschen tijd terug en houdt voor de oudste bet. òf “van de godenˮ resp. “van Frô en de andere godenˮ òf “van de Germaansche principesˮ. Hoe dit zij, de Christelijke bet. “heilig, des Heerenˮ heeft het reeds bestaande woord na de invoering van ʼt Christendom aangenomen. C.B. van Haeringen (1936), Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, Supplement, Den Haagvroon-. Mnl. vroon- beter te vertalen met ‘van den heer’ en vrône met ‘des Heren’. J.de Vries Tschr. 51, 97 vlgg. wil in Franeker en Vroonloo in Westfriesland (thans St. Pancras) herinneringen zien aan de verering van een godheid die aan den on. Freyr (zie bij vrouw) zou beantwoorden: het eerste lid zou dan een gen. enkelv. zijn van *Frô, *Frâ < *frawa(n)-. Onzeker. J. Vercoullie (1925), Beknopt etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, Den Haag / Gentvroon , in vroondienst, enz. + Hgd. frohn: eigenlijk tot adj. geworden genit. meerv. van *vro, Os. frô, frao = heer + Ohd. id., Ags. fréa; daarnevens met jod-suff. Ags. frígea, On. Freyr, Go. frauja = heer + Skr. pūrvas, Osl. prŭvŭ = de eerste, misschien ook Lat. provincia: afgel. van voor (z. vrouw). Freyr was een titel van den god Tîo (z. dinsdag); deze titel in ʼt mv. gebruikt, duidde de drie oppergoden Tîo, þonar en Wuodan aan; dus vroon = van de goden, heilig, openbaar. Thematische woordenboeken
G. van Berkel & K. Samplonius (2018), Nederlandse plaatsnamen verklaardvroon 'van de heer' Dateringen of neologismen
N. van der Sijs (2001), Chronologisch woordenboek: de ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, Amsterdamvroon* aan de landsheer behorend viswater 0918-948 [Claes] Overige werken
Woordenboek der Nederlandsche taal (WNT) & Middelnederlandsch woordenboek (MNW) & Vroegmiddelnederlands woordenboek (VMNW) & Oudnederlands woordenboek (ONW) – alle onderdeel van de Geïntegreerde Taalbank (GTB)Zoek dit woord op in het WNT, MNW, VMNW, ONW. |