Meehelpen? Ga naar etymologieWiki
![]()
|
vloot - (tobbetje, kuipje)Etymologische (standaard)werken
M. Philippa, F. Debrabandere, A. Quak, T. Schoonheim en N. van der Sijs (2003-2009) Etymologisch Woordenboek van het Nederlands, Amsterdamvloot 2 zn. ‘tobbetje, kuipje’ P.A.F. van Veen en N. van der Sijs (1997), Etymologisch woordenboek: de herkomst van onze woorden, 2e druk, Van Dale Lexicografie, Utrecht/Antwerpenvloot2* [tobbetje, kuipje] {vlote, vloot voor 1400} vooral bekend van de botervloot, het zelfstandig gebruikt bn. vloot [ondiep], middelnederlands vloot, vloit; van vlieten. J. de Vries (1971), Nederlands Etymologisch Woordenboek, Leidenvloot 2 znw. v. ‘tobbe, kommetje’ (botervlootje) kan men verklaren als ‘schuitje’, maar eerder kan men denken aan een bet. ‘ondiep vaatwerk’ en dan dus substantivering van vloot 3 (Zo W. de Vries Ts 43, 1924, 134; maar daartegen van Haeringen Suppl. 184 op grond van de klinker). N. van Wijk (1936 [1912]), Franck's Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, 2e druk, Den Haagvloot znw. Kil. vlote, mnl. vlōte, vloot v. (o.) “het stroomen, vloot”. = ohd. floȝȝa (nhd. flosse) v. met de afwijkende bet. “vin (drijf-, zwemwerktuig)”, mnd. vlōte v. “het drijven, beweging, vlot, vloot”, ags. flota m. “schip, vloot, zeeman” (eng. float “vlot”), on. floti m. “vlot, vloot”. Ablautend met vliet, vlieten. Zie daar ook voor eng. fleet “vloot”. Uit ’t Germ. fr. flotte, spa. flota, it. flotta (> nhd. flotte v., oudnhd. ook flotta) “id.”. In ’t Ndl.-Ndd. kan ’t woord van ouds inheemsch geweest zijn, maar ook uit ’t Noorsch of evenals boot I uit ’t Eng. komen. Vgl. nog vlot I. Vloot (bakje)gew. vlootje o., is wsch. ’t zelfde woord, met de oorspr. bet. “schuitje”. Evenzoo verklaart zich dial. vloot “tobbe”, terwijl de dial. bet. “dobber” eer op een oudere bet. “vlot” teruggaat: vgl. Kil. vlot van biesen “dobber” en vgl. met umlaut ndd. dial. å̂l-flȫtə “drijvende biezenbundel om aal te vangen”. Zie bij vleet. J. Vercoullie (1925), Beknopt etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, Den Haag / Gentvloot 2 v. (melkvlootje), Mnl. vlote, is wel hetz. als vloot 1 dat in verschillende Germ. talen ook = vat, schip. Dialectwoordenboeken en woordenboeken van variëteiten van het Nederlands
F. Debrabandere (2005), Oost-Vlaams en Zeeuws-Vlaams etymologisch woordenboek: de herkomst van de Oost- en Zeeuws-Vlaamse woorden, Amsterdamvlote 1 (ZO), vloot (G), zn. v.:grote ondiepe kuip (brouwersterm). Ook Wvl. Mnl. vlote 'kuip', vloot 'ondiep'. Mnd. vlote, floete, Ndd. flöte. Zo'n vloot of kuip is dus een 'ondiepe bak'. Vgl. Ndl. en dial. botervlootje 'boterkuipje'. Van ww. vlieten. Samenst. biervloot (G). F. Debrabandere (2002), West-Vlaams etymologisch woordenboek: de herkomst van de West-Vlaamse woorden, Amsterdamvlote 2 (DB, K), zn. v.: vloot, lage en wijde tobbe. Mnl. vlote ‘kuip’, vloot ‘ondiep’. Zo’n vloot of kuip is dus een ‘ondiepe bak’. Vgl. Ndl. en Dial. botervlootje ‘boterkuipje’. Van ww. vlieten. S.P.E. Boshoff en G.S. Nienaber (1967), Afrikaanse etimologieë, Die Suid-Afrikaanse Akademie vir Wetenskap en Kunsvlootjie: – (volkset. soms ook) vlooitjie – , vlakkerige bakkie/vaatjie (by druiweparsery, vgl. vWiel o.a. 88); Ndl. vloot(je), ss. botervlootje, dim. v. vloot (q.v.) in bet. “skuitjie” – weens nuwe tegnieke wsk. aan die veroud. in Afr. Uitleenwoordenboeken
N. van der Sijs (2010), Nederlandse woorden wereldwijd, Den Haag; met aanvullingen uit Uitleenwoordenbank 2015vloot ‘tobbetje, kuipje’ -> Frans dialect † flotte ‘kuip’. Dateringen of neologismen
N. van der Sijs (2001), Chronologisch woordenboek: de ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, Amsterdamvloot* tobbetje, kuipje 1376-1400 [MNW] Overige werken
Woordenboek der Nederlandsche taal (WNT) & Middelnederlandsch woordenboek (MNW) & Vroegmiddelnederlands woordenboek (VMNW) & Oudnederlands woordenboek (ONW) – alle onderdeel van de Geïntegreerde Taalbank (GTB)Zoek dit woord op in het WNT, MNW, VMNW, ONW. |