Meehelpen? Ga naar etymologieWiki
![]()
|
twaalf - (12)Etymologische (standaard)werken
M. Philippa, F. Debrabandere, A. Quak, T. Schoonheim en N. van der Sijs (2003-2009) Etymologisch Woordenboek van het Nederlands, Amsterdamtwaalf telw. ‘12’ P.A.F. van Veen en N. van der Sijs (1997), Etymologisch woordenboek: de herkomst van onze woorden, 2e druk, Van Dale Lexicografie, Utrecht/Antwerpentwaalf* [telwoord] {in de vroegere Zeeuwse plaatsnaam Tuelgemet 1181-1210, twaelf, twelef 1220-1240} een samenstelling van het telwoord twee met de stam van blijven → elf1. J. de Vries (1971), Nederlands Etymologisch Woordenboek, Leidentwaalf telw., mnl. twālef, twaelf, twēlef, twelf, os. twelif, twilif, twulif, ohd. zwelif (nhd. zwölf), oofri. twelef, twelf, twilif, owfri. tolef, oe. twelf (ne. twelve, on. tolf, got. twalif; samenstelling van twa + lif (waarvoor zie: elf). — lit. dvȳlika. De nog dialect, voorkomende umlautsvorm twelf toont de normale ontwikkeling. Het ontbreken van de umlaut in twaalf kan men toeschrijven aan vroegtijdige verzwakking van de i in de 2de onbetoonde syllabe (van Haeringen Suppl. 173). Mogelijk is ook, dat evenals in on. tolf < *twaluf in het suffix klinkersubstitutie opgetreden is. N. van Wijk (1936 [1912]), Franck's Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, 2e druk, Den Haagtwaalf telw., dial. met umlaut twelf, mnl. twālef, twaelf, twēlef, twelf. = ohd. zwelif (nhd. zwölf), os. twelif, twilif, twulif, oofri. twel(e)f, twilif, owfri. tolef ags. twelf (eng. twelve), on. tolf, got. twalif “twaalf”. Voor de formatie vgl. elf II. C.B. van Haeringen (1936), Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, Supplement, Den Haagtwaalf. De dial. zeer verbreide vormen zonder umlaut zullen wel verklaard moeten worden uit vroegtijdige syncope van de i in het tweede deel der samenst., dat geen duidelijk gevoelde betekenis meer had, en te meer voor reductie in aanmerking kwam doordat het eerste deel nauwelijks meer met twee werd geassocieerd. J. Vercoullie (1925), Beknopt etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, Den Haag / Genttwaalf telw., Mnl. twalef, twelef, Os. twelif + Ohd. zwelif (Mhd. zwelf, Nhd. zwölf), Ags. twelf (Eng. twelve), Ofri. twelef, On. tolf (Zw. id., De. tolv), Go. twalif + Lit. dvįlika: het eerste lid is het onz. van twee (z.d.w.); voor het tweede (lif), z. elf. Dialectwoordenboeken en woordenboeken van variëteiten van het Nederlands
F. Aarts (2017), Etymologisch Dictionairke vaan ’t Mestreechs, Maastrichttwelf (telw.) twaalf; Aajdnederlands twelif <701-800>. G.J. van Wyk (2007), Etimologiewoordeboek van Afrikaans, Supplement, Stellenboschtwaalf telw. Thematische woordenboeken
T. Pluim (1911), Keur van Nederlandsche woordafleidingen, PurmerendTwaalf (Os. twelif) is twee + lif; voor dit lif zie Elf. Uitleenwoordenboeken
N. van der Sijs (2010), Nederlandse woorden wereldwijd, Den Haag; met aanvullingen uit Uitleenwoordenbank 2015twaalf ‘telwoord’ -> Duits dialect twalf ‘telwoord’; Negerhollands twalf, twalef, twaelf ‘telwoord’; Berbice-Nederlands twaalf, twarfu, twalfu ‘telwoord’; Skepi-Nederlands twalf ‘telwoord’; Sranantongo twarfu (ouder: twaalfoe), twaalf ‘telwoord’; Aucaans twaloefoe ‘telwoord’; Saramakkaans tuálúfu ‘telwoord’ Dateringen of neologismen
N. van der Sijs (2001), Chronologisch woordenboek: de ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, Amsterdamtwaalf* telwoord 0701-800 [Lex Salica] M. De Coster (1999), Woordenboek van Neologismen: 25 jaar taalaanwinsten, AmsterdamTwaalf, de, de twaalf landen van de Europese Unie. Toch maakt premier Martens zich geen illusies tijdens zijn diplomatieke pendeltocht die hij zal ondernemen om de Twaalf te winnen voor het hervormingspakket van Jacques Delors. (Elsevier, 28/02/87) Idioomwoordenboeken
F.A. Stoett (1923-1925), Nederlandsche Spreekwoorden, Spreekwijzen, Uitdrukkingen en Gezegden, drie delen, 4e druk, Zutphen80. Twaalf ambachten, dertien ongelukkenwordt gezegd van ‘personen, die telkens een nieuw middel van bestaan zoeken, maar er altijd slecht afkomen’. De uitdr. wordt aangetroffen bij Campen, bl. 19: Twaelf ambachten syn dertien ongelucken, dat in de verzameling van Agricola luidt: Vierzehen handwerck, funffzehen unglück; Spieghel, 273; 291; Cats I, 421; Kluchtspel, III, 117. Bij Baardt, Deughden-Spoor, 213: Men seyt gemeenlyck dat een Man, Bij Berkhey N.H. 3, 1304 luidt de uitdr. weer eenigszins anders: Men leert 'er (op een Fransche kostschool) vyf ambagten, en heeft dertien ongelukken. Overige werken
Woordenboek der Nederlandsche taal (WNT) & Middelnederlandsch woordenboek (MNW) & Vroegmiddelnederlands woordenboek (VMNW) & Oudnederlands woordenboek (ONW) – alle onderdeel van de Geïntegreerde Taalbank (GTB)Zoek dit woord op in het WNT, MNW, VMNW, ONW. |