![]() Meehelpen? Ga naar etymologieWiki
![]()
|
toerist - (persoon die voor zijn plezier reist)Etymologische (standaard)werken
M. Philippa, F. Debrabandere, A. Quak, T. Schoonheim en N. van der Sijs (2003-2009) Etymologisch Woordenboek van het Nederlands, 4 delen, Amsterdamtoerist zn. ‘persoon die voor zijn plezier reist’ P.A.F. van Veen en N. van der Sijs (1997), Etymologisch woordenboek: de herkomst van onze woorden, 2e druk, Van Dale Lexicografie, Utrecht/Antwerpentoerist [die reist voor zijn genoegen] {tourist 1847} < engels tourist, van tour [rondreis] (vgl. toerisme) + -ist. J. de Vries (1971), Nederlands Etymologisch Woordenboek, Leidentoerist znw. m., ‘pleizierreiziger’ < ne. tourist (sedert ± 1800). Thematische woordenboeken
Nicoline van der Sijs (2005), Groot Leenwoordenboektoerist (Engels tourist)
-toerist (Engels tourist)
Uitleenwoordenboeken
N. van der Sijs (2010), Nederlandse woorden wereldwijd, Den Haag; met aanvullingen uit Uitleenwoordenbank 2015toerist ‘die reist voor zijn genoegen’ -> Indonesisch turis ‘die reist voor zijn genoegen’; Javaans dialect turis ‘die reist voor zijn genoegen’. Dateringen of neologismen
N. van der Sijs (2001), Chronologisch woordenboek: de ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, Amsterdamtoerist die reist voor zijn genoegen 1847 [KKU] <Engels Overige werken
Woordenboek der Nederlandsche taal (WNT) & Middelnederlandsch woordenboek (MNW) & Vroegmiddelnederlands woordenboek (VMNW) & Oudnederlands woordenboek (ONW) – alle onderdeel van de Geïntegreerde Taalbank (GTB)Zoek dit woord op in het WNT, MNW, VMNW, ONW. |