Meehelpen? Ga naar etymologieWiki
![]()
|
spruiten - (loten vormen)Etymologische (standaard)werken
M. Philippa, F. Debrabandere, A. Quak, T. Schoonheim en N. van der Sijs (2003-2009) Etymologisch Woordenboek van het Nederlands, Amsterdamspruiten ww. ‘loten vormen’ P.A.F. van Veen en N. van der Sijs (1997), Etymologisch woordenboek: de herkomst van onze woorden, 2e druk, Van Dale Lexicografie, Utrecht/Antwerpenspruiten* [loten vormen] {spruten 1285} oudengels sprutan (engels sprout), hoogduits sprießen, naast ablautend oudengels spryttan, hoogduits spritzen, gotisch sprauto [vlug], op enige afstand verwant met sproeien. J. de Vries (1971), Nederlands Etymologisch Woordenboek, Leidenspruiten ww., mnl. sprūten, os. sprūtan, ofri. sprūta, ne. sprout, ‘spruiten, uitspruiten’, nnoorw. dial. sprūta ‘spui ten’; daarnaast mhd. spriezen (nhd. spriessen), dus ablaut *sprūtan: spreutan. Met korte klinker: mhd. sprützen (nhd. spritzen) ‘spuiten’, oe. spryttan ‘spruiten’ (ne. sprit). — Men vergelijkt kymr. ffrwst (< *sprud-to) ‘haast’, lit. spridusti ‘persen, klemmen’, lett. spraûst ‘in iets steken’ (IEW 994-995). — > ne. sprout, althans wat de vormen spruit, spruyt, sprute in de 16de eeuw betreft (Bense 455). Uit te gaan van idg. *spreud een dentaal-afl. van *sp(h)ereu en deze weer van de onder spar 1 behandelde wt. *sp(h)er. De door IEW aangevoerde baltische woorden stemmen in bet. weinig met de germ. woordgroep overeen en zijn misschien wel beter buiten beschouwing te laten. — De bet. van spruiten wijst duidelijk op de herkomst uit het bedrijf in het loofhoutbos; wanneer een enkele maal die van ‘spuiten’ optreedt, zal dit secundaire ontwikkeling zijn, hetzij door kruising met dit laatste woord hetzij doordat daaruit met een emphatische r de vorm spruiten ontstaan is (zie J. de Vries Mélanges Mossé 1960, 173). N. van Wijk (1936 [1912]), Franck's Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, 2e druk, Den Haagspruiten ww., mnl. sprûten = mhd. sprieʒen (nhd. spriessen), os. (ût-)sprûtan, ofri. sprûta, ags. *sprûtan (de praesensstam komt niet voor; eng. to sprout) “spruiten, uitspruiten”, noorw. dial. sprûta “spuiten”. Ablautende vormen bij sport I; verder mhd. sprützen (nhd. spritzen) “spuiten”, ags. spryttan “spruiten” (eng. to sprit), wsch. ook got. sprauto “vlug”. De bett. wijzen op verwantschap hoogerop met sprank. Germ. sprū̆t-, idg. sp(h)rū̆d- is dan als een verlenging van de basis sp(h)erē̆u-, sp(h)rū̆- (zie bij sproeien) te beschouwen. Eventueel kunnen ook kymr. ffrwst “haast” (*sp(h)rud-ti-) en lit. spráusti “dringen” van sp(h)rū̆d- komen; zie ook spriet. Van een verlengd (s)p(h)rū̆d-s- misschien russ. prýsnuť, lett. prauslât “spuiten”. — Ook spruit o. (uitschietend touw) bij spruiten. C.B. van Haeringen (1936), Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, Supplement, Den Haagspruiten. Russ. prýsnuť, lett. prauslât ‘spuiten’ beter in ander verband: zie bij proesten. J. Vercoullie (1925), Beknopt etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, Den Haag / Gentspruiten ono.w., Mnl. spruten, Os. sprûtan + Mhd. sprieʒen(Nhd. sprieszen), Ags. sprûtan (Eng. to sprout), Ofri. sprûta: van een verlenging van den wortel van sproeien. Dialectwoordenboeken en woordenboeken van variëteiten van het Nederlands
F. Aarts (2017), Etymologisch Dictionairke vaan ’t Mestreechs, Maastrichtspruite (ww.) spuiten; < Rienlands spreuze. F. Debrabandere (2005), Oost-Vlaams en Zeeuws-Vlaams etymologisch woordenboek: de herkomst van de Oost- en Zeeuws-Vlaamse woorden, Amsterdamstrieten, strietsen (B, W), ww.: spuiten, spatten. Resp. klankexpressieve en intensieve var. van sprieten 'spruiten', met anticipatie van de t. G.J. van Wyk (2003), Etimologiewoordeboek van Afrikaans, Stellenbosch2spruit ww. F. Debrabandere (2002), West-Vlaams etymologisch woordenboek: de herkomst van de West-Vlaamse woorden, Amsterdamspritten (DB), ww.: spritsen, spatten, in fijne straaltjes door de tanden spuiten. Intensivum met consonantengeminatie naast sprieten/spruiten, D. Sprießen, E. sprit. Ndl. spritsen is ontleend aan D. spritzen. Uitleenwoordenboeken
N. van der Sijs (2010), Nederlandse woorden wereldwijd, Den Haag; met aanvullingen uit Uitleenwoordenbank 2015spruiten ‘loten vormen; (verouderd) voortspruiten, ontspruiten, spuiten’ -> Deens sprutte ‘spatten, proesten, briesen, sputteren’ (uit Nederlands of Nederduits); Noors sprute ‘stralen, spuiten, spatten, spetteren, spuwen’; Papiaments spreit, sprùit (ouder: spruit) ‘loten vormen; ontstaan, voortkomen, uitlopers krijgen’; Sranantongo sproiti ‘loten vormen’. Dateringen of neologismen
N. van der Sijs (2001), Chronologisch woordenboek: de ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, Amsterdamspruiten* loten vormen 1285 [CG Rijmb.] Overige werken
Woordenboek der Nederlandsche taal (WNT) & Middelnederlandsch woordenboek (MNW) & Vroegmiddelnederlands woordenboek (VMNW) & Oudnederlands woordenboek (ONW) – alle onderdeel van de Geïntegreerde Taalbank (GTB)Zoek dit woord op in het WNT, MNW, VMNW, ONW. |