Meehelpen? Ga naar etymologieWiki
![]()
|
spons - (kolonie van eencellige diertjes, schoonmaakhulpmiddel)Etymologische (standaard)werken
M. Philippa, F. Debrabandere, A. Quak, T. Schoonheim en N. van der Sijs (2003-2009) Etymologisch Woordenboek van het Nederlands, 4 delen, Amsterdamspons zn. ‘schoonmaakartikel’ P.A.F. van Veen en N. van der Sijs (1997), Etymologisch woordenboek: de herkomst van onze woorden, 2e druk, Van Dale Lexicografie, Utrecht/Antwerpenspons1 [kolonie van eencellige diertjes, schoonmaakdoek (oorspr. van het geraamte van de dieren)] {sponge [zwam] 1285, sponse 1401-1500} < oudfrans esponge < latijn spongia [spons, puimsteen] < grieks spoggia [spons] (vgl. fungilore). J. de Vries (1971), Nederlands Etymologisch Woordenboek, Leidenspons znw. v., mnl. sponze, os. spunsia < romaans spungia < gr. spoggia. Daarnaast staan mnl. sponge, spongie, spondie, ohd. spunga, oe. spynge, die eerder < ofra. esponge (nfra. éponge). N. van Wijk (1936 [1912]), Franck's Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, 2e druk, Den Haagspons znw., mnl. sponge, spongie (d.i. sponžǝ) v. Of evenals eng. sponge uit ofr. esponge (fr. éponge) “spons” òf evenals os. spunsia v., ags. spynge v. “id.” reeds vroeger via ’t Rom. uit gr.-lat. spongia “id.” ontleend; dit laatste is minder wsch.: dan was mnl. sponse te verwachten (dat komt wel voor, maar als spellingvariant = sponžǝ). C.B. van Haeringen (1936), Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, Supplement, Den Haagspons. Eng. sponge (reeds laat-ags.) kan ook als meer geleerde ontl. aan lat. spongia, spongea worden opgevat. J. Vercoullie (1925), Beknopt etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, Den Haag / Gentspongie, spons v., Mnl. spongie, Os. spunsia, gelijk Fr. éponge, uit Lat. spongiam (-a), van Gr. spongiá, waarnevens sphóngos + Arm. sunk, Lat. fungus = zwam. Dialectwoordenboeken en woordenboeken van variëteiten van het Nederlands
S.P.E. Boshoff en G.S. Nienaber (1967), Afrikaanse etimologieë, Die Suid-Afrikaanse Akademie vir Wetenskap en Kunsspons: s.nw. en ww., poreuse dierlike seegewas; met iets (bv. ’n spons) afspoel, afwas, benat; Ndl. spons (Mnl. sponge/spongie, wsk. ontln. aan Ofr. esponge (Fr. éponge)), Eng. sponge, hou verb. m. Lat. spongea/spongia, Gr. spoggia, afl. v. spoggos, “spons”, hierby Ndl. ww. sponsen/sponzen, Afr. spons. Thematische woordenboeken
M. De Coster (2007), Groot scheldwoordenboek: van apenkont tot zweefteef, Antwerpenspons: (soldatentaal) dronkaard. Omdat een spons vloeistof opzuigt. Vermeld door Van Ginneken. Nicoline van der Sijs (2005), Groot Leenwoordenboekspons (Oudfrans esponge)
T. Pluim (1911), Keur van Nederlandsche woordafleidingen, PurmerendSpons (Mnl. spongie, Os. spunsia) van ’t Lat. spongia, Gr. spoggia = spons. Uitleenwoordenboeken
N. van der Sijs (2010), Nederlandse woorden wereldwijd, Den Haag; met aanvullingen uit Uitleenwoordenbank 2015spons ‘schoonmaakdoek’ -> Duits dialect †)Westmünsterland) Spuns, (Oost-Friesland) Spons, Sponsje, (Niederrhein) Spönske ‘(Oost-Friesland) badspons; (Westmünsterland, Rijnland) schoonmaakdoek’; Deens spuns ‘gat in een ton, opening in een blok; stuk hout om gat mee te vullen; stukje vlaggendoek dat ingelegd kan worden’; Indonesisch sepon, spon(s) ‘vochtopzuigend gedeelte van bepaald dier, gebruikt om mee schoon te maken’; Jakartaans-Maleis sepon, spon ‘schoonmaakdoek’; Javaans sepon ‘schoonmaakdoek’; Kupang-Maleis spons ‘schoonmaakdoek’; Soendanees sĕpon ‘schoonmaakdoek, spons’; Creools-Portugees (Batavia) sponnja ‘schoonmaakdoek’ (uit Nederlands of Portugees); Negerhollands spons, sponsje ‘schoonmaakdoek’; Papiaments spòns (ouder: spons) ‘schoonmaakdoek’; Sranantongo sponsu ‘schoonmaakdoek’; Surinaams-Javaans sepons ‘schoonmaakdoek’. Dateringen of neologismen
N. van der Sijs (2001), Chronologisch woordenboek: de ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, Amsterdamspons zwam 1285 [CG Rijmb.] <Frans spons schoonmaakdoek 1605 [WNT] Idioomwoordenboeken
F.A. Stoett (1923-1925), Nederlandsche Spreekwoorden, Spreekwijzen, Uitdrukkingen en Gezegden, drie delen, 4e druk, Zutphen2135. De spons halen over iets,d.w.z. iets niet meer aanroeren, er niet meer over spreken; het uitwisschen; vgl. hd. Schwamm drüber; hd. passer l'éponge sur la faute de qqn (Corneille); vgl. Halma II, 324: Passer l'éponge sur quelque chose, en effacer le souvenir, de spons ergens overhalen, 2136. Vegen met de spons van Blanus,eene in Amsterdam en elders in Holland gebruikelijke zegswijze voor: een teleurstelling ondervinden, een strop hebben, een raggeling krijgen of raggelen Eenigszins anders in Nkr. I, 3 Nov. p. 3: Hiernaast ook alleen vegen, geen werk hebben, tegenspoed hebben, een strop hebben, in P.K. 140: Ja, jij (een snorder) bent gelukkig - jij hebt haast altijd volk, maar ik - ik veeg gewoonlijk; evenzoo blz. 143 en 160: 't Is weer vegen vandaag. Ja, maar naar huis; misschien is er van avond wat werk Overige werken
Woordenboek der Nederlandsche taal (WNT) & Middelnederlandsch woordenboek (MNW) & Vroegmiddelnederlands woordenboek (VMNW) & Oudnederlands woordenboek (ONW) – alle onderdeel van de Geïntegreerde Taalbank (GTB)Zoek dit woord op in het WNT, MNW, VMNW, ONW. |