Meehelpen? Ga naar etymologieWiki
![]()
|
snee - (insnijding; plak)Etymologische (standaard)werken
M. Philippa, F. Debrabandere, A. Quak, T. Schoonheim en N. van der Sijs (2003-2009) Etymologisch Woordenboek van het Nederlands, Amsterdamsnee zn. ‘insnijding; plak’ J. de Vries (1971), Nederlands Etymologisch Woordenboek, Leidensnede, snee znw. v., mnl. snēde m. v. Hierin zijn twee woorden samengevallen en wel 1. *snidi m. vgl. mnd. snēde, ohd. snit (nhd. schnitt) ‘het snijden, keep’ en 2. *snidō v. vgl. mnd. snēde, ohd. snita (nhd. schnitte) ‘afgesneden stuk’. Daarnaast abl. mnd. mhd. snīde (nhd. schneide) v. ‘het scherp van een mes’ en on. sneið oe. snœd v. ‘afgesneden stuk’, ohd. sneida v. ‘door een bos opengekapte weg’. — Afl. van snijden, zie ook: snedig. N. van Wijk (1936 [1912]), Franck's Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, 2e druk, Den Haagsnede, snee znw., mnl. snēde m. v. In de bet. “het snijden, keep” = wgerm. *snidi-, ohd. snit (nhd. schnitt), mnd. snēde m. “id.”, in de bet. “afgesneden stuk” = wgerm. *snidô-, ohd. snita (nhd. schnitte), mnd. snēde v. “id.”. Ndl. diall. (Maastricht) hebben ’t oude geslachtsverschil naar de bet. bewaard. Met ablaut mhd. mnd. snîde (nhd. schneide) v. “’t scherp (van een mes, zwaard)” en on. sneið v. “afgesneden stuk”, ags. snæ̂d v. “id.” (misschien ook mnl. mnd. *snêde v. in gelijke bet., in spelling niet van snēde te onderscheiden), ohd. sneida v. “door ’t bosch uitgehouwen weg”, ’t Ofri. kent voor “snede” snede v. (snethe), snith (snithe?), snid(e) m. (ê, î?). Ags. nog snæ̂d m. “stuk land van zekeren omvang”, snâd “hakhout”. Alle bij snijden. C.B. van Haeringen (1936), Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, Supplement, Den Haagsnede, snee. Bij wgerm. *snidi- toevoegen: ags. snide m. ‘snede, doodslag, zaag’. — In plaats van “Ags. nog snæd m..... snâd ‘hakhout’” te lezen: “Ags. nog snæ̂d (snâd) m. ‘weg door het bos uitgehouwen, grens’”. Vgl. verder nog ags. snâð (o.?) ‘doodslag’. J. Vercoullie (1925), Beknopt etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, Den Haag / Gentsnede v., Mnl. id. + Hgd. schnitt en schnitte: van denz. stam als ’t meerv. imp. van snijden. Dialectwoordenboeken en woordenboeken van variëteiten van het Nederlands
F. Aarts (2017), Etymologisch Dictionairke vaan ’t Mestreechs, Maastrichtsnei (zn.) snee, plak; Nuinederlands snede <1100>. F. Debrabandere (2011), Limburgs etymologisch woordenboek: de herkomst van de woorden uit beide Limburgen, Zwollesnaai, zn.: rimpel (in het gezicht), snee. Wellicht var. van snee < snede, ook met de bet. ‘kerf, keep, scherpe groeve in het gezicht’: ±1900 met harde sneden van neus naar mondhoeken (WNT). Uitleenwoordenboeken
N. van der Sijs (2010), Nederlandse woorden wereldwijd, Den Haag; met aanvullingen uit Uitleenwoordenbank 2015sneetje ‘plak brood’ -> Papiaments snechi ‘plak brood’. Overige werken
Julius Pokorny (1959), Indogermanisches Etymologisches Wörterbuch, Bern.sneit- ‘schneiden’, snoito- ‘Abgeschnittenes’
Got. sneiþan, aisl. snīða ‘schneiden, ernten’, ags. snīðan ‘schneiden, hauen’, as. snīthan, ahd. snīdan ‘schneiden’; aisl. sneið ‘abgeschnittenes Stück’, mhd. sneite ‘durch den Wald gelegter Durchhau’ u. dgl.; ahd. snit ‘der Schnitt’, mhd. snīde ‘Schneide’, Intensiv. *snittōn in mhd. snitzen ‘schnitzen’; aisl. sneis ‘kleiner (abgeschnittener) Zweig’, ags. snǣs, snās ‘Spieß, Speiler’, mhd. sneise ‘Reihe, Schnur, worauf etwas gereiht wird’ (*snoid-tā); WP. II 695 f. Woordenboek der Nederlandsche taal (WNT) & Middelnederlandsch woordenboek (MNW) & Vroegmiddelnederlands woordenboek (VMNW) & Oudnederlands woordenboek (ONW) – alle onderdeel van de Geïntegreerde Taalbank (GTB)Zoek dit woord op in het WNT, MNW, VMNW, ONW. |