Meehelpen? Ga naar etymologieWiki
![]()
|
scheidsrechter - (toezichthouder op spelregels)Etymologische (standaard)werken
C.B. van Haeringen (1936), Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, Supplement, Den Haag† scheidsman znw., mnl. (vooral oostmnl.) sceitsman m., veelal in het mv. sceitslûde, en andere samenst. met scheids- († scheidsrechter, sedert de 16e eeuw) hebben hun verbindings-s te danken aan het feit, dat het eerste lid van nominale oorsprong is; vgl. † leidsman Suppl., zegsman Suppl.: v.Lessen samengest. Naamw. 95. Het grondwoord is mnl. scheide (zie schei), dat hier wsch. niet ‘twist’, maar ‘beslechting van een geschil’ betekent; deze laatste bet. heeft mnd. schêde v. en wij mogen van deze bet. ook uitgaan voor de van oorsprong blijkbaar oostelijke vormen als mnl. sceitsman. Dialectwoordenboeken en woordenboeken van variëteiten van het Nederlands
G.J. van Wyk (2003), Etimologiewoordeboek van Afrikaans, Stellenboschskeidsregter s.nw. |