![]() Meehelpen? Ga naar etymologieWiki
![]()
|
rus - (graszode)Etymologische (standaard)werken
P.A.F. van Veen en N. van der Sijs (1997), Etymologisch woordenboek: de herkomst van onze woorden, 2e druk, Van Dale Lexicografie, Utrecht/Antwerpenrus3* [graszode] {rusch, rosch, ruysch [aardkluit, graszode] 1287} middelnederduits rusche [bevroren stuk aarde]; de vormen met e en i wel ontrond uit u; vermoedelijk van dezelfde stam als rul1 en rooien2. J. de Vries (1971), Nederlands Etymologisch Woordenboek, Leidenrus 2 znw. m. (zuidnl.) ‘graszode, plag, rietzode’, mnl. rusch, rosch, resch, risch m. ‘kluit aarde, graszode’, mnd. rusche ‘bevroren stuk aarde’. Denkt men aan het uitrukken van plaggen voor het primitieve boerenbedrijf (huisbedekking, plaggenhutten) dan kan men het woord verbinden met de onder rul besproken idg. wt. *reus. — Minder gelukkig schijnt de aanknoping aan ohd. (h)roso, (h)rosa ‘ijs, korst’, oe. hrūse ‘aarde, grond’, die behoren bij de groep van rauw (IEW 622), want dan moet men voor nl. rus uitgaan van de bet. ‘aardkluit’. — In beide gevallen moet men dan de vormen risch, resch als het resultaat van ontronding beschouwen. Overige werken
Woordenboek der Nederlandsche taal (WNT) & Middelnederlandsch woordenboek (MNW) & Vroegmiddelnederlands woordenboek (VMNW) & Oudnederlands woordenboek (ONW) – alle onderdeel van de Geïntegreerde Taalbank (GTB)Zoek dit woord op in het WNT, MNW, VMNW, ONW. |