![]() Meehelpen? Ga naar etymologieWiki
![]()
|
rijm - (bevroren dauw)Etymologische (standaard)werken
M. Philippa, F. Debrabandere, A. Quak, T. Schoonheim en N. van der Sijs (2003-2009) Etymologisch Woordenboek van het Nederlands, 4 delen, Amsterdamrijp 2 zn. ‘bevroren dauw of mist’ P.A.F. van Veen en N. van der Sijs (1997), Etymologisch woordenboek: de herkomst van onze woorden, 2e druk, Van Dale Lexicografie, Utrecht/Antwerpenrijm1* [bevroren dauw] {1201-1250} middelhoogduits rīm, oudengels, oudnoors hrīm, van dezelfde stam als rijp1, maar met ander achtervoegsel. J. de Vries (1971), Nederlands Etymologisch Woordenboek, Leidenrijm 1 znw. m. ‘bevroren dauw of mist’, mnl. rijm m., mhd. rīm, oe. hrīm (ne. rime) ‘rijp’, on. hrīm n., hrīmi m. ‘rijp’, soms ook ‘roet’. — Daarnaast staat de vorm rijp 1, wat wijst op een idg. wt. *krei, waarvan de bet. zal zijn ‘over iets strijken, aanraken’, blijkens os. ohd. hrīnan, oe. hrīnan, on. hrīna ‘beroeren, strijken’, waarmee men vergelijkt lit. krėnà, krèims m. ‘room’ (wat men afschept). N. van Wijk (1936 [1912]), Franck's Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, 2e druk, Den Haagrijm I (rijp), mnl. rijm m. = mhd. rîm m. (waarvan rîmeln “met rijp bedekt worden”), ags. hrîm m. (eng. rime) “rijp”, on. hrîm o. “id., roet”. Naast *χri-ma- staat *χri-pa-n-: mnl. rîpe m. (rijp o.), Kil. rijpe (“Sax. Sicamb. Fris. Holl.”), nnl. rijp, ohd. (h)rîffo (nhd. reif), os. hrîpo m. “rijp”. De oorspr. bet. kan “dun laagje” geweest zijn: dan kan men lett. kreims “room”, krënu, krët “afroomen” combineeren. Maar veeleer moeten wij van de bet. “het korrelige” uitgaan en rijm van de basis van rein afleiden. Eventueel kunnen ook de lett. vormen hierbij hooren; dan zou de basis velare q hebben. C.B. van Haeringen (1936), Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, Supplement, Den Haagrijm I (rijp). Met de door Kil. aangegeven geografie van rijp stemt de tegenwoordige verbreiding overeen: het komt in het Zuidndl. niet voor. J. Vercoullie (1925), Beknopt etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, Den Haag / Gentrijm 1 m. (bevroren dauw), Mnl. id. + Mhd. rîm, Ags. hrím (Eng. rime), On. hrím (Zw. en De. rim): wellicht uit *hrîpmo-, en dus een afleid. van den stam rijp 1, of beide met verschillend suff. van Germ. wrt. hrī. Uit Germ. komt Fr. frimas (z. flank). Uitleenwoordenboeken
N. van der Sijs (2010), Nederlandse woorden wereldwijd, Den Haag; met aanvullingen uit Uitleenwoordenbank 2015rijm ‘bevroren dauw’ -> Frans frimas ‘bevroren dauw’ Frankisch. Dateringen of neologismen
N. van der Sijs (2001), Chronologisch woordenboek: de ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, Amsterdamrijm* bevroren dauw 1150 [Rey] Overige werken
Woordenboek der Nederlandsche taal (WNT) & Middelnederlandsch woordenboek (MNW) & Vroegmiddelnederlands woordenboek (VMNW) & Oudnederlands woordenboek (ONW) – alle onderdeel van de Geïntegreerde Taalbank (GTB)Zoek dit woord op in het WNT, MNW, VMNW, ONW. |