Meehelpen? Ga naar etymologieWiki
![]()
|
propaganda - (reclame)Etymologische (standaard)werken
P.A.F. van Veen en N. van der Sijs (1997), Etymologisch woordenboek: de herkomst van onze woorden, 2e druk, Van Dale Lexicografie, Utrecht/Antwerpenpropaganda [reclame] {ca. 1850} < latijn propaganda, de 6e nv. van het vr. van het gerundivum van propagare [voortplanten, uitbreiden, lett.: dat wat voortgeplant moet worden], van propago [stekje, nakomelingschap], van pro [voor, voort] + de stam van pangere [bevestigen, planten] (vgl. pact); het woord stamt van de in 1622 door Gregorius XV gevestigde commissie van kardinalen Congregatio de propaganda fide [congregatie voor de verbreiding van het geloof]. P.H. Schröder (1980), Van Aalmoes tot Zwijntjesjager, Baarnpropaganda Wij hebben hier te maken met een jong internationaal woord, dat evenwel van oude familie is. Het Latijn kent een werkwoord propago: ik plant voort, ik breid uit. Een bepaalde vorm van dit werkwoord luidt: propagandum. Dit betekent: wat uitgebreid moet worden. In de Kerk sprak men over het geloof dat uitgebreid moest worden. In het Latijn luiden deze woorden: de propaganda fide. Uit deze woorden is het woord propaganda in de 18e eeuw, eerst in het Frans, later ook in andere talen losgemaakt en gebruikt in de betekenis: werkzaamheid om anderen voor het R.K. geloof te winnen. Later werd het woord ook in niet-godsdienstige zin gebezigd voor: het uitoefenen van invloed op de publieke opinie teneinde een bepaalde gedachte bij velen ingang te doen vinden. J. de Vries (1971), Nederlands Etymologisch Woordenboek, Leidenpropaganda znw. v., is in de 19de eeuw als subst. ontstaan uit de naam van een instelling der katholieke kerk tot verbreiding van het geloof, De propaganda fide, een gerundivum van het ww. propagāre ‘voortplanten, uitbreiden’. C.B. van Haeringen (1936), Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, Supplement, Den Haag† propaganda znw. Gerundivum bij lat. prō̆pâgo ‘ik plant voort, breid uit’, losgemaakt uit de propaganda fide, het eerst in Frankrijk, waar in de 18e eeuw een Société de la propagande bestond, en in de 19e eeuw in verschillende europ. talen overgenomen. Dialectwoordenboeken en woordenboeken van variëteiten van het Nederlands
G.J. van Wyk (2007), Etimologiewoordeboek van Afrikaans, Supplement, Stellenboschpropaganda s.nw. S.P.E. Boshoff en G.S. Nienaber (1967), Afrikaanse etimologieë, Die Suid-Afrikaanse Akademie vir Wetenskap en Kunspropaganda: advertensie/reklame v. iemand of iets; Ndl. (19e eeu) propaganda n.a.v. instelling v. d. R.K. Kerk ter bevordering v. d. geloof, nl. De propaganda fide, wat verb. hou m. Lat. propagāre, “uitbrei, voortplant”. Thematische woordenboeken
N. van der Sijs (2005), Groot Leenwoordenboekpropaganda (Latijn propaganda)
Uitleenwoordenboeken
N. van der Sijs (2010), Nederlandse woorden wereldwijd, Den Haag; met aanvullingen uit Uitleenwoordenbank 2015propaganda ‘(politieke) reclame’ -> Indonesisch propaganda ‘reclame’; Boeginees parapagânda ‘reclame’; Jakartaans-Maleis peropagandè ‘reclame’; Javaans purwaganda, propaganda ‘(politieke) reclame’; Kupang-Maleis porpaganda, propaganda ‘reclame’. Dateringen of neologismen
N. van der Sijs (2001), Chronologisch woordenboek: de ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, Amsterdampropaganda reclame 1850 [WNT] <Latijn Overige werken
Woordenboek der Nederlandsche taal (WNT) & Middelnederlandsch woordenboek (MNW) & Vroegmiddelnederlands woordenboek (VMNW) & Oudnederlands woordenboek (ONW) – alle onderdeel van de Geïntegreerde Taalbank (GTB)Zoek dit woord op in het WNT, MNW, VMNW, ONW. |