poedel zn. ‘hondensoort’
Vnnl. in de samenstelling poddelhond ‘hond, ondier’ in poddelhonden als je bent ‘ondieren dat jullie zijn’ [1698; WNT poedelhond]; nnl. poedelhond, poddelhond in jy poddelhontje! [1704; WNT matsfots], dan poedel in Poedels zijn gewoon aan Meir en Waterplas [1804; WNT], ook nog de samenstelling in Neefs poedelhond [1841; WNT poedelhond], maar meestal poedel in een goed gedresseerde poedel [1905; WNT].
Ontleend aan Duits Pudel [18e eeuw; Kluge], verkorting van Pudelhund [17e eeuw; Kluge]. Pudelhund is mogelijk gevormd (BDE) uit Nederduits Pudel (Hoogduits Pfudel, Engels puddle) ‘waterplas’ en Hund ‘hond’, zie → hond, omdat deze hond gebruikt werd in de jacht op watervogels en zich dus in waterplassen begaf. De herkomst van Pudel, Pfudel, puddle is onduidelijk, het is wrsch. niet hetzelfde woord als → poel; mogelijk een verkleinvorm van een woord dat in het Oudengels voorkomt als pudd ‘sloot, vore’ (OED), waarvan de verdere herkomst onbekend is. Een andere mogelijkheid (Kluge, Pfeifer, Toll.) is dat Pudelhund gevormd is uit pudeln ‘poedelen’ en Hund, omdat de hond bij de jacht in het water poedelde. Pudeln kan een afleiding zijn van het genoemde Nederduitse Pudel ‘waterplas’ (Kluge); het kan een klanknabootsing zijn (Pfeifer); het is ook mogelijk (Toll.) dat het hoort bij → peuren, ouder poderen ‘wroeten, (in het water) roeren, peuren’, Nederduits podderen ‘op iets inhakken’.
Poedel ‘misser’ is wrsch. afgeleid van poedelen in de betekenis ‘morsen, knoeien’. Het woord is vooral nog bekend in de samenstelling poedelprijs (NN) ‘kleine prijs voor degene met de meeste poedels of missers, met het laagste aantal punten’ [1924; WNT]. Dat hier sprake is van een van de betekenis ‘hond, ondier’ afgeleide betekenis zoals ook bok ‘misser’ betekent in een bok schieten, lijkt minder waarschijnlijk.