![]() Meehelpen? Ga naar etymologieWiki
![]()
|
ploeg - (groep mensen)Etymologische (standaard)werken
M. Philippa, F. Debrabandere, A. Quak, T. Schoonheim en N. van der Sijs (2003-2009) Etymologisch Woordenboek van het Nederlands, 4 delen, Amsterdamploeg 2 zn. ‘groep mensen’ P.A.F. van Veen en N. van der Sijs (1997), Etymologisch woordenboek: de herkomst van onze woorden, 2e druk, Van Dale Lexicografie, Utrecht/Antwerpenploeg2* [groep mensen] {ploech, plouch [bij elkaar behorend gezelschap, hoop (van zaken)] 1436} is waarschijnlijk hetzelfde woord als ploeg1. Ook is overwogen dat ‘ploeg’ zou zijn afgeleid van plegen, dat middelnl. betekende ‘de verantwoordelijkheid voor iets op zich nemen, bedienen’. J. de Vries (1971), Nederlands Etymologisch Woordenboek, Leidenploeg 2 znw. v. ‘afdeling werklui enz.ʼ, sedert de 16de eeuw (maar reeds 1436 gron. voor ‘hoop turvenʼ), nnd. plōg ‘afdeling, troepʼ, fri. ploech ‘ploeg werklui, bij elkaar behorend spanʼ zal wel op te vatten zijn als een verbaalnomen bij plegen. Daarop wijst ook de bet. ‘dagtaak, gewoonte; bedrijf, kostwinningʼ, waarvoor evenmin een afgeleide bet. van ploeg 1 aannemelijk is. N. van Wijk (1936 [1912]), Franck's Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, 2e druk, Den Haagploeg II (afdeeling werklui, examinandi e.dgl.), sedert de 16. eeuw; gron. 1436 = “hoop (turven)”. = ndd. plôg “afdeeling, troep”, fri. ploech “ploeg werklui, bij elkaar hoorend span”. Wsch. = ploeg I, oorspr. = “menschen of dieren die bij één ploeg hooren”, ofschoon de oudste plaatsen daar niet op wijzen. Anders eventueel met de oorspr. bet. “afgescheiden, van anderen gescheiden troep” van dezelfde basis voor “snijden, splijten”, waarvan ploeg I. J. Vercoullie (1925), Beknopt etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, Den Haag / Gentploeg 2 v. (afdeeling), hetz. als ploeg 1 = 1. een ploeg lands (z. juk), zekere landmaat (in sommige dial. en in ʼt Slav.), 2. het aantal voor een ploeg lands vereischte werklieden. Dialectwoordenboeken en woordenboeken van variëteiten van het Nederlands
G.J. van Wyk (2003), Etimologiewoordeboek van Afrikaans, Stellenbosch3ploeg s.nw. (verouderd) S.P.E. Boshoff en G.S. Nienaber (1967), Afrikaanse etimologieë, Die Suid-Afrikaanse Akademie vir Wetenskap en Kunsploeg II: groep/span arbeiders; Ndl. ploeg (sedert 16e eeu in dié bet.), verb. m. ploeg I onwsk., hoewel byg. daaraan nie uitgesluit nie, eerder verb. m. pleeg (q.v.). Uitleenwoordenboeken
N. van der Sijs (2010), Nederlandse woorden wereldwijd, Den Haag; met aanvullingen uit Uitleenwoordenbank 2015ploeg ‘groep mensen’ -> Duits dialect Plôg, Ploog, Pflug ‘groep werknemers van minimaal negen personen’; Indonesisch plug /pluh/ ‘groep werkvolk die een bepaald gedeelte van de werkdag aan het werk is’; Madoerees bluk ‘ploeg van werkvolk’. Dateringen of neologismen
N. van der Sijs (2001), Chronologisch woordenboek: de ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, Amsterdamploeg* groep mensen 1436 [MNW] Overige werken
Woordenboek der Nederlandsche taal (WNT) & Middelnederlandsch woordenboek (MNW) & Vroegmiddelnederlands woordenboek (VMNW) & Oudnederlands woordenboek (ONW) – alle onderdeel van de Geïntegreerde Taalbank (GTB)Zoek dit woord op in het WNT, MNW, VMNW, ONW. |